Overwegingen
1. Verweerder heeft bij beschikking van 25 februari 2021 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] [nummer] te [plaats] (het object), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2020 (de waardepeildatum) voor het jaar 2021 vastgesteld op
€ 223.000. Het object betreft een kinderdagverblijf. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiseres opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelasting voor het jaar 2021 (de aanslag).
2. Eiseres heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. Ter nadere onderbouwing van haar bezwaar heeft zij het object laten taxeren door P. Teunissen RC van Previcus Vastgoed te Boxmeer (de taxateur). De taxateur heeft het object bezocht op
11 februari 2020 en heeft op 20 mei 2021 het taxatierapport uitgebracht. Per brief van
20 mei 2021 heeft eiseres verweerder verzocht om vergoeding van de kosten van dit taxatierapport. De brief bevat de volgende berekening van de kosten: 4 uur x € 130 = € 520. Verhoogd met 21 procent omzetbelasting resulteert dit in een totaalbedrag van
€ 629,20.
3. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard wegens een onjuiste objectafbakening en is de aanslag vernietigd. Verder heeft verweerder aan eiseres een proceskostenvergoeding toegekend van € 265, bestaande uit een vergoeding van de kosten van professionele rechtsbijstand. Verweerder heeft geen vergoeding toegekend voor het door eiseres overlegde taxatierapport.
4. In geschil is de hoogte van de in bezwaar toegekende kostenvergoeding. Meer specifiek is in geschil de vergoeding van de taxatiekosten.
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het door de taxateur in rekening gebrachte bedrag (geheel) moet worden vergoed. Op het moment van het indienen van het bezwaar en het indienen van het taxatierapport was de waarde van het object volgens eiseres wel in geschil derhalve dienen de kosten die zij redelijkerwijs heeft moeten vergoed te worden. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst eiseres op de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 12 april 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1007. 6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij de kosten van het taxatierapport terecht niet heeft vergoed. Volgens verweerder stond de WOZ-waarde niet meer ter discussie omdat is gebleken dat de objectafbakening niet juist was. Derhalve was het volgens verweerder niet zinvol en niet nodig om een taxatierapport te overleggen. Daarnaast betoogt verweerder dat het rapport ook niet heeft bijgedragen aan de vernietiging van de aanslag. Verder wijst verweerder erop dat het overlegde taxatierapport nagenoeg identiek is aan het taxatierapport dat door eiseres is overlegd in de bezwaarprocedure over een eerder belastingjaar.
7. Op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bestaat recht op vergoeding door het bestuursorgaan van kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Met de woorden “redelijkerwijs heeft moeten maken” is bedoeld dat de kosten redelijkerwijs gemaakt moeten zijn, maar ook dat de hoogte van die kosten redelijk is (de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets).
8. Artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt dat een veroordeling in de kosten betrekking kan hebben op kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, gaat het bij de toekenning van een vergoeding voor de kosten van een taxatierapport opgesteld door een taxateur, allereerst erom dat sprake is van kosten die een belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken. In een zaak waarin de waardevaststelling van de WOZ-waarde een rol speelt is het naar het oordeel van rechtbank redelijk om een deskundige in te schakelen voor het opstellen van een taxatierapport. Anders dan verweerder stelt doet het er voorts niet toe of het rapport heeft bijgedragen aan zijn beslissing om de aanslag te vernietigen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres de kosten voor het taxatierapport dan ook in redelijkheid gemaakt. Verweerder heeft derhalve ten onrechte geen vergoeding van de kosten van het taxatierapport toegekend.
10. Zoals hiervoor onder 7 is overwogen geldt er een dubbele redelijkheidstoets. Voor de beoordeling van de vraag of de voor de taxatie gerekende kosten de redelijkheidstoets doorstaan dient naar het oordeel van de rechtbank de omvang en aard van het object bepalend te zijn. Voor het opmaken van de rapportage en de taxatiekaart acht de rechtbank een vergoeding, berekend naar vier arbeidsuren tegen een tarief van € 130 niet redelijk. Het taxatierapport vermeldt geen specificatie van de verrichte werkzaamheden en de voor de werkzaamheden verzonden nota bevat ook geen urenspecificatie. Voorts heeft de taxateur gebruik gemaakt van het taxatierapport overlegd ten aanzien van de bezwaarprocedure over een eerder belastingjaar. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat het taxatierapport met betrekking tot belastingjaar 2020 is aangepast naar het belastingjaar 2021 en dat de werkzaamheden van de taxateur vooral zien op aanpassing van de taxatiekaart. Op basis van het uitgebrachte rapport kan niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van bijzondere omstandigheden die de besteding van vier uren voor dit object kunnen rechtvaardigen en ook in beroep zijn dergelijke omstandigheden niet gesteld. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat een tijdsbesteding van één uur tegen een tarief van € 130, een redelijke vergoeding betreft voor het door eiseres overlegde rapport. De rechtbank stelt de vergoeding derhalve vast op één uur tegen een tarief van € 130 verhoogd met 21 procent omzetbelasting.
Immateriële schadevergoeding
11. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (isv).
12. Eiseres stelt aanspraak te maken op een vergoeding van immateriële schade wegens de lange behandelduur van het bezwaar en beroep. Deze is volgens eiseres gestart op het moment van het maken van bewaar en eindigt op het moment van deze uitspraak. Verweerder betwist dat eiseres aanspraak kan maken op een vergoeding van immateriële schade. Volgens verweerder is er door op 14 december 2021 bij uitspraak op bezwaar de aanslag te vernietigen wegens een onjuiste objectafbakening een einde gekomen aan de periode van spanning en frustratie.
13. De rechtbank is van oordeel dat geen recht bestaat op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. In beroep is immers alleen nog (de hoogte van) de proceskostenvergoeding in bezwaar aan de orde. Dat moet, zo oordeelt de rechtbank, op één lijn worden gesteld met de situatie waarin een beroep is ingetrokken nadat op het inhoudelijke geschil aan belanghebbende tegemoet is gekomen en op de voet van artikel 8:75a van de Awb alleen nog bij afzonderlijke uitspraak een proceskostenbeslissing voorligt.In het nu voorliggende beroep is weliswaar formeel geen afzonderlijk verzoek om vergoeding van proceskosten ingediend (mede omdat het geschil de proceskosten in bezwaar betreft), maar materieel komt het daar wel op neer. Dit betekent dat voor het einde van de redelijke termijn moet worden aangesloten bij de datum van de uitspraak op bezwaar. Als datum van indiening van het bezwaarschrift gaat de rechtbank uit van 8 april 2021. Dat is namelijk de datum waarop het bezwaarschrift bij verweerder is binnengeboekt en gescand. Eiseres stelt dat moet worden uitgegaan van 5 maart 2021 omdat die datum op het bezwaarschrift staat, echter naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met die enkele blote stelling niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast. De datum van de uitspraak op bezwaar is 3 december 2021. Het tijdsverloop tussen het indienen van het bezwaarschrift en de uitspraak op bezwaar is minder dan 24 maanden, daarmee is de redelijke behandeltermijn niet overschreden.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond verklaard.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,5 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0.25). Aangezien alleen de vergoeding van het taxatierapport in geschil is, hanteert de rechtbank een wegingsfactor van 0.25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.
Afschrift verzonden aan partijen op: