ECLI:NL:RBDHA:2023:3900

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
NL23.4329 en NL23.4330
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van asielaanvraag van Eritrese eiser met internationale bescherming in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in de procedure van een Eritrese eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eiser internationale bescherming had gekregen in Duitsland. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 9 maart 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als de verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser, geboren in 1990, op 17 november 2022 zijn asielaanvraag in Nederland heeft ingediend. De aanvraag is niet-ontvankelijk verklaard omdat de eiser al in Duitsland subsidiaire bescherming had gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de informatie van de Duitse autoriteiten correct is en dat de eiser niet heeft aangetoond dat zijn beschermingsstatus in Duitsland is ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat de eiser voldoende mogelijkheden heeft om terug te keren naar Duitsland, waar hij recht heeft op bescherming.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de aanvraag voor een verblijfsvergunning in Nederland te honoreren, aangezien de asielaanvraag niet-ontvankelijk is verklaard op basis van de internationale bescherming die de eiser in Duitsland geniet. De uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter en is openbaar gemaakt, met de mogelijkheid voor de eiser om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.4329 (beroep) en NL23.4330 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/ voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Radema).

ProcesverloopBij besluit van 10 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft eiser een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.4330, op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1990. Hij heeft op 17 november 2022 zijn asielaanvraag in Nederland ingediend. Verweerder heeft zijn aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat hij internationale bescherming heeft gekregen in Duitsland.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert aan dat het enkele feit dat hij in Duitsland in 2019 een tijdelijk verblijfsdocument (een soort “Duldung”) heeft gekregen dat drie maanden geldig was, niet wil zeggen dat hij daar nu nog (subsidiaire) bescherming geniet. Hij heeft ook geen “zodanige band” met Duitsland dat het voor hem redelijk is om terug te keren. Hij komt daar niet aan fatsoenlijke huisvesting en werk en er kan geen gezinshereniging met zijn dochter plaatsvinden. Eiser wil verder dat zijn naam wordt gewijzigd en heeft daartoe een kopie van zijn doopakte en van de Nederlandse paspoorten van zijn broer en zijn zus overgelegd. Tenslotte had ambtshalve beoordeeld moeten worden of hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Verweerder heeft niet voldoende gemotiveerd dat eiser geen recht heeft op familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [1]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Internationale bescherming
4. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [2] mag verweerder in beginsel afgaan op informatie van een andere lidstaat, zoals een Eurodac-resultaat. Uit het Eurodacsysteem volgt dat op 9 februari 2018 te Giessen (Duitsland) eisers vingerafdrukken zijn afgenomen. Daarbij hebben de Duitse autoriteiten op 11 januari 2023 schriftelijk laten weten dat eiser op 22 september 2018 subsidiaire bescherming is verleend. Ook hebben de Duitse autoriteiten op 28 februari 2023 schriftelijk laten weten dat eiser bij terugkeer weer zal worden toegelaten. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er vanuit gaan dat de ontvangen informatie correct is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich dan ook terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser in Duitsland internationale bescherming heeft gekregen. Eiser heeft niet onderbouwd of nader geconcretiseerd dat zijn internationale beschermingsstatus zou zijn ingetrokken of beëindigd.
5. De omstandigheid dat eiser in Duitsland internationale bescherming heeft, betekent ook dat er sprake is van een zodanige band tussen eiser en Duitsland dat het voor hem redelijk is om daar naartoe terug te keren. [3] Verder volgt uit de verleende verblijfsstatus al dat de Duitse autoriteiten de intentie hebben om eiser te beschermen. Bij voorkomende problemen kan eiser zich wenden tot de (hogere) Duitse autoriteiten of daartoe geëigende instanties. Niet is aannemelijk geworden dat zij hem niet zouden kunnen of willen helpen.
Naam
6. In deze zaak is op grond van de vingerafdrukken van eiser vastgesteld dat aan hem in Duitsland een subsidiaire status is verleend. Dat zijn naam volgens hem verkeerd is weergegeven, maakt dit niet anders. Eiser kan desgewenst bij de Duitse autoriteiten een en ander, onder overlegging van de kopie van zijn geboorteakte en andere stukken, aankaarten.
Ambtshalve toetsing (artikel 3.6b, aanhef en onder c van het Vb 2000)/ Artikel 8 van het EVRM
7. Verweerder heeft in het bestreden besluit meegewogen dat eisers broer en zus in Nederland wonen en heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een afgeleide verblijfsvergunning asiel. Een ambtshalve beoordeling van de vraag of eiser op grond van zijn familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aanspraak maakt op verblijfsrecht in Nederland, vindt niet plaats bij een zaak als onderhavige, waar de asielaanvraag niet-ontvankelijk is verklaard omdat de vreemdeling internationale bescherming geniet in een andere lidstaat. [4]
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen
aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt afgewezen. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441 en de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3128.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1795 en 24 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1788.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2421.