ECLI:NL:RBDHA:2023:4212
Rechtbank Den Haag
- Bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep inzake niet tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsom
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van 2 maart 2022. De staatssecretaris heeft op 21 februari 2023 de asielaanvraag ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) voor de duur van vijf jaar. Eiser heeft echter aangegeven zijn beroep te willen handhaven, ondanks de beslissing van de staatssecretaris.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn zonder kennisgeving niet verschenen. De staatssecretaris was wel vertegenwoordigd. De rechtbank overweegt dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen, omdat er inmiddels een inhoudelijk besluit is genomen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over de vraag of de staatssecretaris een bestuurlijke dwangsom had moeten vaststellen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat het uitsluiten van het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom in de asielprocedure niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser is verschuldigd.
De rechtbank verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 21 februari 2023 ongegrond. Eiser krijgt wel een vergoeding voor zijn proceskosten, die door de staatssecretaris moet worden betaald. De kosten worden vastgesteld op € 418,50.