ECLI:NL:RBDHA:2023:4212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
NL22.19080
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake niet tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsom

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van 2 maart 2022. De staatssecretaris heeft op 21 februari 2023 de asielaanvraag ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) voor de duur van vijf jaar. Eiser heeft echter aangegeven zijn beroep te willen handhaven, ondanks de beslissing van de staatssecretaris.

De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn zonder kennisgeving niet verschenen. De staatssecretaris was wel vertegenwoordigd. De rechtbank overweegt dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen, omdat er inmiddels een inhoudelijk besluit is genomen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over de vraag of de staatssecretaris een bestuurlijke dwangsom had moeten vaststellen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat het uitsluiten van het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom in de asielprocedure niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser is verschuldigd.

De rechtbank verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 21 februari 2023 ongegrond. Eiser krijgt wel een vergoeding voor zijn proceskosten, die door de staatssecretaris moet worden betaald. De kosten worden vastgesteld op € 418,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19080

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

[V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de staatssecretaris niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van 2 maart 2022. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De staatssecretaris heeft de asielaanvraag op 21 februari 2023 ingewilligd op
grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) voor de duur van vijf jaar. Eiser heeft aangegeven zijn beroep te willen handhaven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn zonder kennisgeving vooraf niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen op de zitting.

Overwegingen

Heeft eiser nog een belang bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen?

2. De staatssecretaris heeft een inhoudelijk besluit op de aanvraag van eiser genomen. De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog een belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep is daarom, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk.
2.1.
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ook betrekking op het alsnog genomen besluit. Dit volgt uit artikel 6:20 derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser kan zich niet met dit besluit verenigen, omdat in het besluit geen vaststelling van de bestuurlijke dwangsom is opgenomen.

Had de staatssecretaris de bestuurlijke dwangsom moeten vaststellen?

3.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft zich in twee uitspraken van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) uitgelaten over de verbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet). Dat artikel sluit de mogelijkheid uit dat in de asielprocedure de staatssecretaris een dwangsom verbeurt wanneer hij na ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag (de bestuurlijke dwangsom). In de uitspraak ECLI:NL:RVS:2022:3352 heeft de Afdeling geoordeeld dat het uitsluiten van het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom niet in strijd is met het Unierecht. Dit betekent dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet binnen twee weken na ingebrekestelling alsnog een besluit neemt op de asielaanvraag van de vreemdeling.
3.2.
Gelet op voornoemde uitspraak van de Afdeling heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser is verschuldigd.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is, voor zover gericht tegen het besluit van 21 februari 2023 ongegrond. Eiser krijgt wel een vergoeding voor zijn proceskosten, omdat de staatssecretaris niet op tijd heeft beslist. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 21 februari 2023, ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.