ECLI:NL:RBDHA:2023:4248
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, geboren op een onbekende datum en van Algerijnse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De gemachtigde van de eiser heeft op 8 maart 2023 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, wat geregistreerd staat onder een ander zaaknummer.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris het bestreden besluit heeft gebaseerd op de Vreemdelingenwet 2000, waarin is bepaald dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Nederland had op 16 januari 2023 een verzoek om overname gedaan aan Spanje, dat op 25 januari 2023 werd aanvaard.
De eiser betwist de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en stelt dat er onvoldoende opvangplekken zijn in Spanje, verwijzend naar verschillende rapporten en analyses. De rechtbank oordeelt echter dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een reëel risico op een behandeling die in strijd is met mensenrechten bij overdracht naar Spanje. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid geen bijzondere omstandigheden heeft hoeven aannemen die een overdracht onredelijk zouden maken. Het beroep van de eiser wordt dan ook kennelijk ongegrond verklaard.