Overwegingen
1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Somalische nationaliteit.
2. Bij besluit van 25 april 2019 is eisers verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 25 mei 2013. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Bij uitspraak van 17 augustus 2020is dit besluit in rechte komen vast te staan.
3. Op 4 maart 2022 heeft eiser een verzoek om bestuurlijke heroverweging van het besluit van 25 april 2019 gedaan. Hij heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de Afdelingbij uitspraak van 1 juli 2020heeft geoordeeld dat het misdrijf dat aanleiding heeft gegeven voor de toepassing van de glijdende schaal bepalend is voor de vaststelling van de verblijfsduur. Eiser stelt dat deze kwestie bepalend is geweest voor de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
4. Verweerder heeft eisers verzoek afgewezen omdat eisers strafblad voldoet aan artikel 3.86 van het Vb, zodat hij gelet op zijn verblijfsduur valt onder de toepassing van de glijdende schaal als bedoeld in het vijfde lid van deze bepaling. De uitspraak van de Afdeling waarnaar eiser heeft verwezen leidt niet tot een andere conclusie. Ten overvloede bepaalt verweerder dat hij ook tot een intrekking komt als eisers verblijfsduur tien jaar of meer zou zijn, omdat sprake is van een geval dat in artikel 3.86, tiende lid, van het Vb is genoemd.
5. Op wat eiser daartegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beroep tegen niet tijdig beslissen en hoogte dwangsom
6. Verweerder heeft met het bestreden besluit alsnog op het verzoek om bestuurlijke heroverweging beslist. Dat besluit zal hierna worden beoordeeld. Eiser heeft geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dat beroep is daarom niet-ontvankelijk.
7. Verder heeft verweerder op 7 februari 2023 een aanvullend besluit genomen waarbij de hoogte van de dwangsom alsnog is bepaald op € 1.442. Gelet hierop behoeft eisers beroepsgrond dat verweerder hem een dwangsom van € 1.442 verschuldigd is, niet meer beoordeeld te worden.
Toepassing glijdende schaal
8. Eiser voert aan dat verweerder onbevoegd was zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in te trekken, omdat hij niet voldoet aan de vereisten die volgen uit artikel 8.86 van het Vb. Eiser stelt, gelet op de uitspraak van de Afdeling die ten grondslag heeft gelegen aan zijn verzoek om heroverweging, dat hij een verblijfsduur heeft van langer dan tien jaar. Dit betekent volgens eiser dat zijn verblijfsvergunning slechts op grond van artikel 8.86, tiende lid, van het Vb kan worden ingetrokken als hij aan de vereisten uit die bepaling voldoet. Eiser meent dat hier geen sprake van is nu het misdrijf dat tot intrekking heeft geleid niet voldoet aan die vereisten.
9. De rechtbank overweegt het volgende. Artikel 3.86 van het Vb, zoals dat geldt sinds 1 juli 2012, is van toepassing op vreemdelingen die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een misdrijf gepleegd na 1 juli 2012.Eiser is onherroepelijk veroordeeld voor (onder meer) een misdrijf dat hij 25 mei 2013 heeft gepleegd. Dit maakt dat het huidige artikel 3.86 van het Vb van toepassing is, ook op de vóór 1 juli 2012 door eiser gepleegde misdrijven, waaronder de poging tot doodslag van 1 september 1997. De omstandigheid dat het op 25 mei 2013 gepleegde misdrijf geen misdrijf is als bedoeld in artikel 3.86, tiende lid, van het Vb, leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit geen voorwaarde is voor het toepassen van het huidige artikel 3.86 van het Vb op een vreemdeling.
10. Uit jurisprudentie van de Afdeling die tevens ten grondslag ligt aan eisers verzoek om heroverweging, volgt dat op grond van artikel 3.86, zesde lid, van het Vb onder verblijfsduur wordt verstaan de duur van eisers rechtmatig verblijf tot de pleegdatum van het misdrijf dat aanleiding heeft gegeven voor de toepassing van de glijdende schaal. Op basis van de glijdende schaal moet de totale opgelegde straf hoog genoeg zijn ten opzichte van de periode van rechtmatig verblijf.
11. Niet in geschil is dat eiser tot aan het moment van het misdrijf dat tot de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd heeft geleid een verblijfsduur van ten minste vijftien jaar had. Omdat eiser vaker dan de norm van drie keer onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf, wordt hij als een veelpleger gezien. Gelet hierop heeft verweerder aan artikel 3.86, vijfde lid, van het Vb getoetst. Uit deze bepaling volgt dat bij een verblijfsduur van ten minste vijftien jaar een norm wordt gehanteerd van een onherroepelijke gevangenisstraf van veertien maanden. Eiser heeft tot aan de veroordeling van het misdrijf dat tot zijn intrekking heeft geleid zestien maanden en 28 dagen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen. Hiermee overschrijdt hij de norm van veertien maanden. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder de glijdende schaal van artikel 3.86 van het Vb correct heeft toegepast en daarmee bevoegd was eisers verblijfsvergunning asiel onbepaalde tijd in te trekken.
12. Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat voor hem de uitzondering van artikel 3.86, tiende lid, van het Vb geldt, zodat verweerder niet tot intrekking heeft kunnen overgaan. Uit deze bepaling volgt dat het verblijfsrecht niet kan worden ingetrokken of afgewezen bij een verblijfsduur van tien jaar, tenzij (a) sprake is van een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, van het WvSrof (b) een misdrijf uit de Opiumwet waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld. Eiser is veroordeeld voor het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, aanhef en onder a, van het WvSr, waardoor eiser zich niet op de uitzondering van artikel 3.86, tiende lid, van het Vb kan beroepen. In artikel 22b, eerste lid, aanhef en onder a, van het WvSr staat dat een taakstraf niet wordt opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf waarop naar de wettelijk omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Eiser is veroordeeld voor poging tot doodslag. Tegen dit misdrijf kan een gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren worden opgelegd.Verder is sprake van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De stelling van eiser dat het enkele feit dat het slachtoffer is gestoken met een mes in de arm niet kan leiden tot de conclusie dat sprake is van een
ernstigeinbreuk op de lichamelijke integriteit volgt de rechtbank niet. Eiser is voor het gepleegde misdrijf veroordeeld tot een gevangenisstraf van éénentwintig maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, zodat alleen hierom al sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit. Het strafvonnis van de rechtbank Den Haag van 16 juli 2018waarnaar eiser heeft verwezen, leidt niet tot een andere conclusie. In die zaak is door het relatief geringe steekletsel in de arm, de laconieke houding van het slachtoffer en de omstandigheid dat het slachtoffer geen aangifte heeft gedaan, bepaald dat geen sprake is van een
ernstigeinbreuk op de lichamelijke integriteit. Daarvan is in eisers geval geen sprake.
13. Verweerder heeft het verzoek om bestuurlijke heroverweging terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
14. De rechtbank ziet wel aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, omdat eiser die redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het samenhangende beroep tegen het niet tijdig beslissen, met een waarde van € 837 per punt en een wegingsfactor 0,5).