ECLI:NL:RBDHA:2023:4681

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
NL22.21012
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en rechterlijke dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 17 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 22 maart 2022 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. De wettelijke beslistermijn voor de asielaanvraag van eiser was zes maanden, wat betekent dat verweerder uiterlijk op 22 september 2022 een beslissing had moeten nemen. Eiser heeft verweerder op 26 september 2022 in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken voordat hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.

De rechtbank draagt verweerder op om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en legt een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500. De rechtbank wijst erop dat de generieke verlenging van de beslistermijn op grond van WBV 2022/22 niet van toepassing is, omdat de beslistermijn voor de aanvraag van eiser al was verstreken. De rechtbank concludeert dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden om de termijn te verlengen en dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. Eiser heeft recht op een hoorzitting over zijn asielmotieven, en de rechtbank stelt een termijn van acht weken voor het houden van deze hoorzitting en acht weken voor het bekendmaken van het besluit.

Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21012

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: B. Asadoulla).

Procesverloop

Eiser heeft op 17 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 22 maart 2022.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 22 maart 2022 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bedraagt de beslistermijn zes maanden. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 22 september 2022 een beslissing had moeten nemen.
3. Eiser voert aan dat de generieke verlenging van de beslistermijn met negen maanden op grond van WBV 2022/22 [1] in strijd is met Europees recht en niet mag worden toegepast. De rechtbank overweegt dat WBV 2022/22 in werking is getreden op 27 september 2022, en van toepassing is op aanvragen waarvan de wettelijke beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Omdat dat de beslistermijn voor de aanvraag van eiser is verlopen op 22 september 2022, geldt WBV 2022/22 in deze zaak niet. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden in artikel 42, vierde en vijfde lid, van de Vw om de termijn te verlengen.
4. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat er een beslissing op eisers asielaanvraag is genomen. Eiser heeft verweerder op 26 september 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
5. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen, verweerder een dwangsom op te leggen van € 100 voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven en verweerder te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten.
6. Op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit.
7. Op grond van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juli 2020 [2] houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijk termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van een andere beslistermijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter stelt dus geen nadere beslistermijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekendmaken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken-model) passend.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser een aanmeldgehoor heeft gehad op 8 juni 2022. Op 26 september 2022 heeft eiser correcties en aanvullingen ingediend. Eiser is nog niet in de gelegenheid gesteld uitgebreid te verklaren over zijn asielmotieven. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder nu binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden eiser moet horen over zijn asielmotieven en binnen acht weken daarna zijn besluit aan eiser bekendmaakt, in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak.
Rechterlijke dwangsom
9. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 [3] volgt dat artikel 1 van de Tijdelijke wet onverbindend is voor zover daarin is bepaald dat de artikelen 8:55d, tweede lid, en 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Dit betekent dat de bestuursrechter ook in asielprocedures, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt dat verweerder binnen de door hem gestelde termijn alsnog een besluit neemt en aan zijn uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
10. De rechtbank zal om deze reden bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met een maximum van € 7.500.
Bestuurlijke dwangsom
11. Voor zover het beroep is gericht op de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke dwangsom die door verweerder wordt verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag, verwijst de rechtbank naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (de Tijdelijke wet). Deze wet sluit uit dat artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Het gevolg hiervan is dat verweerder aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren.
12. De Afdeling heeft bij uitspraak van 30 november 2022 [4] geoordeeld dat er geen aanleiding is voor de conclusie dat de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend moet worden geacht wegens strijd met het Unierecht. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, is het beroep kennelijk ongegrond voor zover het strekt tot het verbeuren van bestuurlijke dwangsommen.
Proceskosten
13. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit bekend te maken met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizend vijfhonderd euro);
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Staatscourant 2022, nr. 25775