ECLI:NL:RBDHA:2023:4703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
NL23.6306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Pakistaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat er in Italië systematische tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. De rechtbank heeft de zaak op 22 maart 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank overweegt dat, hoewel er tekortkomingen zijn in de situatie van asielzoekers in Italië, de staatssecretaris nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State die bevestigen dat Italië aan zijn internationale verplichtingen kan voldoen. Eiser heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat de situatie in Italië zodanig is dat overdracht aan Italië van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6306

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Pakistaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. Scholtmeijer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was een tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
2. Eiser voert aan dat in Italië sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen van asielzoekers. In dit verband heeft eiser verwezen naar de circular letter van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022 en de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 24 februari 2023 (NL22.26863) en van 1 maart 2023 (NL23.654), waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de bewijslast dat verweerder ten aanzien van Italië nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel bij verweerder ligt. In de aanvullende gronden van beroep van 17 maart 2023 heeft eiser een overzicht van uitspraken van verschillende zittingsplaatsen overgelegd waarin die lijn voor wat betreft de bewijslast wordt gevolgd. Verder heeft eiser een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 15 maart 2023 met informatie over de positie van Dublinterugkeerders naar Italië overgelegd en heeft hij gewezen op het aantreden van een nieuwe regering in Italië die naar zijn mening zeer rechts-extremistisch is en om die reden een zeer strenge anti-immigratiekoers zal gaan volgen. Volgens eiser is de circular letter daar een duidelijk voorbeeld van. Tot slot heeft eiser een beroep gedaan op het arrest Jawo en stelt hij dat de door hem geschetste omstandigheden maken dat overdracht aan Italië van onevenredige hardheid getuigt.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
In het kader van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel moet op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden aangenomen dat de behandeling van personen die om internationale bescherming verzoeken in elke lidstaat in overeenstemming is met de vereisten van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest), het Verdrag van Genève en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), zie arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, paragraaf 82.
3.2.
Ondanks het interstatelijk vertrouwensbeginsel, kan niet worden uitgesloten dat personen die om internationale bescherming verzoeken in een bepaalde lidstaat van de Europese Unie het risico lopen om te worden behandeld in strijd met artikel 4 van het Handvest. Als een vreemdeling informatie overlegt om aan te tonen dat dat risico bestaat, moet de rechter op basis van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en recente gegevens bekijken of zich in de betrokken lidstaat tekortkomingen voordoen die structureel of fundamenteel zijn of die bepaalde groepen mensen raken. Deze tekortkomingen vallen alleen dan onder artikel 4 van het Handvest – welk artikel overeenstemt met artikel 3 van het EVRM en waarvan de inhoud en reikwijdte dus krachtens artikel 52, lid 3, van het Handvest dezelfde zijn als die welke er door genoemd verdrag aan worden toegekend – wanneer die tekortkomingen “een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid” bereiken (arrest Ibrahim van HvJ EU van19 maart 2019, (ECLI:EU:C:2019:219, paragraaf 88 en 89).
3.3.
Deze bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid is bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van een lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en zijn persoonlijke keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, zich wassen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. Die drempel wordt dus niet bereikt in situaties die, ook al worden zij gekenmerkt door een grote onzekerheid of een sterke verslechtering van de levensomstandigheden van de betrokken persoon, geen zeer verregaande materiële deprivatie meebrengen waardoor deze persoon in een situatie terechtkomt die zo ernstig is dat zijn toestand kan worden gelijkgesteld met een onmenselijke of vernederende behandeling (ECLI:EU:C:2019:219, paragraaf 90 en 91).
4. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of uit de door eiser overgelegde stukken volgt dat de asielprocedure en op de opvangvoorzieningen in Italië op grote schaal en voor langere periodes fundamentele tekortkomingen vertonen en, als dat zo is, of deze tekortkomingen de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om onder het bereik van artikel 4 van het Handvest te vallen.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord gelet op het navolgende.
4.2.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in verschillende uitspraken geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder ten aanzien van Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. De rechtbank verwijst in dat kader naar de uitspraken van 10 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:49), 26 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2497), 18 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3332) en 19 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3801). Uit de door eiser overgelegde stukken, onder meer de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 15 maart 2023, volgt naar het oordeel van de rechtbank geen ander beeld van de situatie in Italië voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie volgt die al bij de hiervoor genoemde uitspraak van 26 augustus 2022 is betrokken. Dat er vanwege die overgelegde landeninformatie niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel volgt de rechtbank dus niet. Ook het aantreden van de nieuwe regering heeft voor verweerder geen aanleiding hoeven vormen om nader onderzoek te doen. Eiser heeft immers niet onderbouwd dat de Italiaanse autoriteiten zich niet langer aan hun internationale verplichtingen tegenover Dublinterugkeerders zullen houden.
4.3.
De door eiser aangehaalde circular letter van 5 december 2022 van de Italiaanse immigratiedienst leidt evenmin tot een ander oordeel. Hoewel uit de circular letter blijkt dat Italië tijdelijk geen overdrachten accepteert vanwege niet nader geconcretiseerde problemen in het opvangsysteem, kan dit niet afdoen aan het vertrouwen dat verweerder mag hebben in Italië dat na overdracht van eiser conform de toezegging van Italië het asielverzoek van eiser met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen wordt behandeld. Dat vanwege en/of na de overdracht naar Italië eiser zal worden behandeld in strijd met artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM, kan op grond van die informatie immers thans niet worden geoordeeld. Niet is gebleken dat Italië inmiddels claimverzoeken weigert en dus – in verband met ontstane problemen – niet langer kan toezeggen ná overdracht de asielaanvraag in behandeling te nemen overeenkomstig de voor de autoriteiten geldende verplichtingen. Dat er thans sprake is van een feitelijk overdrachtsbeletsel aan Italië, maakt het voorgaande niet anders. Eiser wordt immers zo lang de overdracht wordt opgeschort, niet blootgesteld aan (eventuele) omstandigheden zoals bedoeld in rechtsoverweging 3.3. Naar het oordeel van de rechtbank is daarin daarom ook geen reden gelegen om te oordelen dat verweerder de behandeling van eisers asielaanvraag op dit moment aan zich moet trekken. Daarbij acht de rechtbank tevens van belang dat uit het systeem van de Dublinverordening volgt dat, als door welk beletsel dan ook de termijn voor overdracht niet wordt gehaald, de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek bij de verzoekende lidstaat berust. Daarin verschilt eiser ook niet met andere vreemdelingen wiens overdacht niet tijdig kan worden gerealiseerd, om welke reden dan ook. Daarmee is de mogelijke onzekerheid van een vreemdeling van beperkte duur. In het geval van eiser verloopt de overdrachtstermijn (in beginsel) op 23 mei 2023. Een eventuele verlenging van deze termijn in verband met het met onbekende bestemming vertrekken, komt bovendien voor rekening en risico van eiser. De door eiser aangehaalde jurisprudentie leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
4.4.
In hetgeen is aangevoerd wordt geen grond gezien voor het oordeel dat verweerder toepassing moet geven aan artikel 17 van de Dublinverordening en de asielaanvraag van eiser zelf dient te behandelen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser (overige) door hem gestelde bijzondere omstandigheden noch in de zienswijze noch in beroep nader heeft geconcretiseerd. Dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt, is de rechtbank dan ook niet gebleken.
4.5.
Gelet op het vorenoverwogene ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek te heropenen, voor zover dat is verzocht door verweerder bij het bericht van 28 maart 2023.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.