ECLI:NL:RBDHA:2023:4792

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
NL21.18669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en zwaar inreisverbod; niet-ontvankelijk en ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een zwaar inreisverbod van tien jaar. Eiser, van Turkse nationaliteit, had eerder een gevangenisstraf van 42 maanden gekregen voor mensenhandel en andere geweldsdelicten. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk was, omdat eiser geen gronden had aangevoerd. Het beroep tegen het inreisverbod werd ongegrond verklaard, omdat eiser een actuele en ernstige bedreiging voor de samenleving vormt, zoals blijkt uit zijn strafblad. De rechtbank overwoog dat eiser niet had aangetoond dat zijn houding of normbesef was veranderd en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM correct was uitgevoerd. Eiser had geen objectieve gegevens overlegd die zijn stelling dat hij veranderd was onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat de motivering van het bestreden besluit voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen aanleiding was om af te wijken van het opgelegde inreisverbod.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18669

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Turkse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A. Wildeboer).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2021 heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaar.
Bij besluit van 11 november 2021 heeft verweerder dit inreisverbod opgeheven en tegen hem een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd. Tevens is een nieuw terugkeerbesluit uitgevaardigd.
Eiser heeft op 30 november 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van 8 november 2021.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 21 december 2022 aangevangen, maar daarop met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht geschorst, om eiser in de gelegenheid te stellen de zitting bij te kunnen wonen.
Op 19 januari 2023 heeft eiser aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 23 januari 2023 hervat. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Inleiding

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het navolgende.
1.1.
Eiser is op is op 22 november 2013 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden wegens mensenhandel (overige aantasting persoonlijke integriteit), medeplegen van mishandeling (moord en doodslag) en deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Deze feiten zijn gepleegd in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 1 september 2007, 11 mei 2016, in of omstreeks de periode 1 januari 2002 tot en met 30 april 2006 en in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot en met 1 september 2007. Het arrest is op 18 april 2014 onherroepelijk geworden. Eiser is in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 20 maart 2015 vonnis gewezen ter zake van de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten bedrage van € 259.125,- met vervangende detentie. Dit arrest is op 22 september 2015 onherroepelijk geworden.
1.3.
Op 31 oktober 2021 heeft de politie-eenheid Oost-Nederland het voorstel gedaan tot ongewenstverklaring of uitvaardiging van een zwaar inreisverbod. Eiser is op 8 november 2021 door die eenheid Oost-Nederland gehoord inzake het opleggen van een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Op 8 november 2021 is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaar.
1.4.
Met het besluit van 11 november 2021 heeft verweerder aan eiser een nieuw terugkeerbesluit opgelegd en een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van tien jaar.
1.5.
Eiser kan zich hierin niet vinden en heeft beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt vast dat het pro forma beroepschrift van 30 november 2021 is gericht tegen het besluit van 8 november 2021. Uit de gronden en de toelichting van de gemachtigde ter zitting is gebleken dat het beroep abusievelijk is ingesteld tegen het besluit van 8 november 2021 en dat het beroep moet geacht te zijn ingesteld tegen het besluit van 11 november 2021. Verweerder heeft zich hier niet tegen verzet. De rechtbank is daarom met partijen van oordeel dat het onderhavige beroep daarom is gericht tegen het besluit van 11 november 2021. Het besluit van 11 november 2021 wordt hierna aangeduid als het bestreden besluit.
Terugkeerbesluit
3. Verweerder heeft eiser in het terugkeerbesluit opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser geen verblijfsrecht in Nederland of in een ander land in de Europese Unie heeft. Volgens verweerder vormt eiser een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde. Verweerder wijst op het bepaalde in paragraaf A3/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft gericht tegen het terugkeerbesluit. Het beroep daartegen verklaart de rechtbank daarom niet-ontvankelijk.
Inreisverbod
4. Verweerder heeft met toepassing van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een zwaar inreisverbod aan eiser opgelegd voor de duur van tien jaar omdat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Verweerder heeft geen reden gezien de duur van het zware inreisverbod te verkorten, omdat eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd. Verweerder heeft daarom het eerder aan eiser opgelegde inreisverbod van 8 november 2021 opgeheven en op 11 november 2021 vervangen door een zwaar inreisverbod voor de duur van 10 jaren.
4.1.
Eiser voert aan dat hij grote persoonlijke belangen heeft om voor een of meerdere kortere perioden (korter dan 90 dagen) de Europese Unie te kunnen inreizen. Eiser meent dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de door hem aangevoerde bijzondere en individuele omstandigheden als bedoeld in artikel A4/2.3 van de Vc. Eiser heeft lang geleden een misstap gemaakt en zit daarvoor in detentie. Eiser stelt dat hij niet meer de man is die hij toen was en dat er geen recidivegevaar is. Er bestaat volgens eiser geen gevaar voor de openbare orde of openbare veiligheid. Voorts is het opleggen van het inreisverbod voor de duur van 10 jaren volgens eiser in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder miskent dat eisers zoon en ouders die in Duitsland wonen naar Turkije kunnen afreizen, nu het huwelijk van eisers zoon in Duitsland zal plaatsvinden en eisers ouders bijna 80 jaar zijn, ziek zijn en kunnen overlijden.
4.2.
Artikel 6.5a, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bepaalt dat in afwijking van het eerste tot en met vierde lid van dat artikel, de duur van het inreisverbod ten hoogste tien jaren bedraagt indien het betreft een vreemdeling die een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid. Deze ernstige bedreiging kan blijken uit onder meer een veroordeling naar aanleiding van een geweldsdelict. De rechtbank stelt vast dat verweerder op grond van artikel 6.5a, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Vb een inreisverbod voor de duur van tien jaar heeft opgelegd, omdat eiser is veroordeeld naar aanleiding van een geweldsdelict.
4.3.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat verweerder bij de beoordeling of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, alle feitelijke en juridische gegevens moet betrekken die zien op de situatie van een vreemdeling in relatie met het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:89, onder 2.1). Verweerder moet het resultaat van dit onderzoek laten blijken uit de motivering van het besluit.
4.4.
Verweerder heeft zich, in tegenstelling tot eisers betoog, naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de oplegging van het zware inreisverbod voldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Verweerder heeft daarbij terecht gewezen op het eerdergenoemde arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 november 2013. Dit arrest is op 18 april 2014 onherroepelijk geworden. Eiser is in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Voor wat betreft het tijdsverloop sinds het misdrijf is gepleegd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht bij de beoordeling betrokken dat eiser zich niet vrijwillig heeft gemeld om de opgelegde straf uit te zitten, maar is vertrokken naar Turkije. Eiser heeft vervolgens wel (hoger) beroep ingediend, maar is niet ter terechtzitting verschenen. Eiser is vervolgens door de Duitse autoriteiten aangehouden op grond van een internationaal arrestatiebevel en uiteindelijk aan Nederland overgeleverd om zijn straf uit te zitten. Daarnaast heeft verweerder terecht gewezen op het gehoor van 8 november 2021 waaruit blijkt dat eiser zich niet schuldig voelt over wat hij heeft gedaan, maar dat het eerder lijkt dat eiser zich het slachtoffer voelt. De stelling van eiser dat hij niet meer de man is die hij toen was, heeft verweerder niet tot een ander oordeel hoeven leiden, nu eiser niet met enig objectief stuk heeft onderbouwd dat sprake zou zijn van een gedragsverandering. Ook de stelling van eiser dat de ‘misstap’ lang geleden heeft plaatsgevonden is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat eiser zijn leven heeft gebeterd. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat de houding en het normbesef van eiser nu zodanig zijn gewijzigd dat hij de criminaliteit achter zich heeft gelaten. Daar komt bij dat verweerder bij de beoordeling de persoonlijke omstandigheden van eiser voldoende heeft meegewogen in het kader van de evenredigheid. Hierbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser eerder enkel naar Nederland is gekomen voor het plegen van strafbare feiten.
4.5.
Ten aanzien van strijdigheid van het bestreden besluit met artikel 8 van het EVRM is tussen partijen niet in geschil dat het opleggen van een zwaar inreisverbod inmenging oplevert in het recht op familie- of gezinsleven van eiser. Bij de beoordeling van de vraag of artikel 8 van het EVRM een inmenging in het privéleven en familie- of gezinsleven rechtvaardigt, moeten volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) de “guiding principles” uitdrukkelijk bij de afweging worden betrokken. Bij de afweging van het belang van de Staat tegen het persoonlijke belang van eiser moet niet alleen worden ingegaan op de afzonderlijke beoordelingspunten, maar moeten deze ook in hun onderling samenhang worden bezien. Er moet sprake zijn van een “fair balance” tussen de af te wegen belangen. De rechtbank moet in het licht van het voorgaande beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in deze belangenafweging heeft betrokken. Indien dit het geval is, moet de rechtbank beoordelen of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een “fair balance” tussen enerzijds het belang van eiser bij uitoefening van zijn privéleven en familie- of gezinsleven en anderzijds het algemene belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf betekent dat de toetsing door de rechtbank enigszins terughoudend dient te zijn.
4.6.
Verweerder heeft, zoals uiteengezet onder overweging 4.4., deugdelijk gemotiveerd dat eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Verweerder heeft in het kader van het recht op eerbiediging van het privéleven en familie- of gezinsleven de individuele belangen van eiser afgewogen tegen het algemeen belang gediend door de Nederlandse overheid. Verweerder heeft bij de belangenafweging betrokken dat eiser het geen enkel probleem vindt om uit Nederland te vertrekken, omdat hij gelukkig is in Turkije, dat eiser geen banden heeft met Nederland en dat eisers meerderjarige zoon en ouders in Duitsland wonen. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat van hen mag en kan worden verwacht dat zij eiser in Turkije bezoeken als zij dit wenselijk achten en dat eiser contact kan blijven onderhouden met hen via (sociale) media. Verweerder heeft ter zitting terecht gesteld dat eiser het gestelde huwelijk van zijn zoon niet met stukken heeft onderbouwd. Daarnaast is het overlijden van de ouders van eiser een onzekere toekomstige gebeurtenis.
Eisers betoog dat verweerder zijn standpunt dat geen sprake is van een schending van het privéleven en familie- of gezinsleven onvoldoende heeft gemotiveerd, faalt daarom. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het geheel van de voor de te verrichten belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden, in dit geval aan het algemeen belang van de Nederlandse overheid, meer gewicht kunnen toekennen dan aan de belangen van eiser. Het inreisverbod is daarom niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Uit het toepasselijk wettelijk kader volgt dat het inreisverbod Europese werking heeft.
4.7.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de motivering van het bestreden besluit aan de hiervoor bedoelde beoordelingscriteria voldoet. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen persoonlijke omstandigheden zijn om af te zien van het opleggen van het zware inreisverbod dan wel de duur daarvan te verkorten.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op wat hierboven is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht aan eiser een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar heeft opgelegd.
6. Het beroep tegen het inreisverbod is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het inreisverbod ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.