In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 11 april 2023, is de zaak behandeld van een eiser van Libanese nationaliteit die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 25 januari 2022. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 21 juli 2022 door de rechtbank gegrond werd verklaard, met de opdracht aan de Staatssecretaris om binnen zes weken opnieuw te beslissen over de asielaanvraag. Eiser heeft de Staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen en heeft op 26 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden na ontvangst van de aanvraag is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en dat de Staatssecretaris alsnog een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser.
De rechtbank heeft ook de bepalingen van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND in overweging genomen, evenals eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de verbindendheid van deze wet. De rechtbank heeft bepaald dat de Staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50.