ECLI:NL:RBDHA:2023:5173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
NL23.4881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Spanje en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A. Bondarev, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Spanje volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het claimverzoek van eiser tijdig is ingediend, maar dat de asielaanvraag niet in behandeling genomen kon worden omdat Spanje verantwoordelijk is.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er ernstige en stelselmatige schendingen van het Unierecht in Spanje plaatsvinden die een overdracht aan deze lidstaat in de weg staan. Eiser voerde aan dat er sprake is van pushbacks en dat de opvang in Spanje niet voldoet aan de Europese normen, maar de rechtbank oordeelde dat de enkele stelling van eiser niet voldoende was om aan te tonen dat hij in Spanje niet veilig zou zijn. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over indirect refoulement en verschillen in beschermingsbeleid tussen Nederland en Spanje beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in Spanje niet de bescherming zou krijgen die hij in Nederland zou ontvangen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 maart 2023 en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.4881
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Bondarev).
Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.4882, op 21 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In dit geval heeft verweerder een terugnameverzoek naar Spanje gestuurd. Spanje heeft dit verzoek geaccepteerd.
Claimverzoek
2. Eiser voert aan dat uit het dossier niet duidelijk blijkt wanneer hij zich voor het eerst tot de Nederlandse staat heeft gewend voor internationale bescherming. Verweerder wijst op de asielaanvraag van 21 oktober 2022, maar dat is niet het eerste contact dat eiser heeft
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
gehad met verweerder. Hij heeft zich eerst gemeld bij de politie in Nederland en wordt vervolgens doorverwezen naar Ter Apel. Dat eerste contact is het moment dat eiser zich kenbaar maakt bij de Nederlandse autoriteiten met een verzoek om internationale bescherming. Nu niet blijkt wanneer het eerste contact met de Nederlandse overheid heeft plaatsgevonden, is ook niet duidelijk of het claimverzoek tijdig is ingediend. Het verzoek om internationale bescherming moet namelijk plaatsvinden binnen twee maanden na de Eurodactreffer, of binnen drie maanden na het asielverzoek volgens artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening. Hiervoor is dus van belang om duidelijk te hebben wanneer het verzoek om internationale bescherming voor het eerst kenbaar is gemaakt.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser heeft op 21 oktober 2021 een asielaanvraag ingediend bij de Nederlandse autoriteiten. Op deze datum is ook het Eurodac-resultaat bij verweerder ontvangen. Naar aanleiding van dat Eurodac-resultaat heeft verweerder op 14 november 2022 een terugnameverzoek verstuurd naar de Spaanse autoriteiten, omdat uit het Eurodac-resultaat bleek dat eiser daar op 26 juli 2020 en asielaanvraag had ingediend.
In artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening staat het volgende: ‘
Een verzoek tot terugname wordt zo snel mogelijk ingediend en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer op grond van artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 603/2013.’Het terugnameverzoek van eiser is gebaseerd op een Eurodactreffer, waardoor verweerder dus twee maanden de tijd had om een claimverzoek te versturen. Het claimverzoek dat op 14 november 2022 is verstuurd is dus op tijd verstuurd. Dat eiser naar eigen zeggen eerder contact heeft gehad met de Nederlandse overheid is gelet hierop niet relevant. De beroepsgrond slaagt niet.
Deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Eiser voert verder aan dat het standpunt van verweerder dat in het algemeen ten aanzien van Spanje uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet (langer) klopt, doordat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de Dublin-Polen zaak de prejudiciële vragen van rechtbank Den Bosch afwacht en het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) in ieder geval dus ook antwoord gaat geven op de belangrijkste eerste vraag van deze uitspraak. Deze vraag luidt:
Dient de Dublinverordening, gelet op punten 3, 32 en 39 van de considerans en gelezen in samenhang met artikelen 1, 4, 18, 19 en 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, aldus te worden uitgelegd en toegepast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet deelbaar is, zodat ernstige en stelselmatige schendingen van het Unierecht die door de mogelijk verantwoordelijke lidstaat worden begaan vóór overdracht ten aanzien van derdelanders die (nog) geen Dublinterugkeerder zijn absoluut in de weg staan aan overdracht aan deze lidstaat?
In het bestreden besluit baseert verweerder zich op uitspraken van de Afdeling en rechtbanken uit 2022, maar de 'ommezwaai’ van de Afdeling is van een recentere datum, namelijk 17 januari 2023. Juist omdat de Afdeling vorige maand alsnog het hoger beroep in de Dublin-Polen zaak heeft aangehouden en heeft bepaalt dat wordt gewacht op de antwoorden van het HvJEU kan niet langer worden volgehouden dat nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje kan worden uitgegaan en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de pushbacks hem persoonlijk zullen treffen. Dat is een te beperkte uitleg van de geciteerde prejudiciële vraag volgens eiser.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten aanzien van Spanje uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat heeft de Afdeling in zijn uitspraken van 27 januari 20233 en 28 februari 20234 nog bevestigd.
6. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening is het echter niet mogelijk om eiser over te dragen aan Spanje, als ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor eiser in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). In het arrest Jawo5 zijn de criteria beschreven om te beoordelen of tekortkomingen onder artikel 4 van het Handvest vallen. Hieruit volgt dat de tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid moeten bereiken voordat er sprake is van en risico op schending van artikel 4 van het Handvest. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Dat legt de rechtbank hieronder uit.
7. Pushbacks in zijn algemeenheid vormen een fundamentele systeemfout in de asielprocedure in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Eiser heeft echter geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat in Spanje sprake is van pushbacks, waar ook hij als Dublinclaimant mee te maken zal krijgen. De enkele omstandigheid dat de Afdeling Dublin- Polen zaken aanhoudt in afwachting van de uitspraak van het HvJEU, maakt niet dat ten aanzien van Spanje niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan
worden. De situatie in Polen is namelijk niet vergelijkbaar met die in Spanje en de reden van deze aanhouding is voorts ook niet duidelijk waardoor dit onvoldoende grondslag vormt ook ten aanzien van Spanje niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Verder oordeelt de rechtbank dat voor zover eiser verzoekt om aanhouding in verband met de gestelde prejudiciële vragen, de rechtbank geen aanleiding ziet om de beantwoording hiervan af te wachten. De eerder genoemde uitspraken van de Afdeling dateren namelijk van nadat de prejudiciële vragen zijn gesteld en deze vragen hebben niet geleid tot een andere beoordeling door de Afdeling. Bovendien kan uit de uitspraak van de Afdeling van 8 september 20226 worden opgemaakt dat van belang is te weten of de informatie over pushbacks betrekking heeft op Dublinclaimanten, en als dit niet het geval is dat nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Inbreukprocedure
9. Eiser voert verder aan dat ten aanzien van de gevreesde opvangproblemen blijkt dat door de Europese Commissie is geoordeeld dat Spanje niet aan de opvangrichtlijn voldoet. Op 26 januari 2023 heeft de Europese Commissie besloten om een inbreukprocedure in te leiden door onder anderen Spanje in gebreke te stellen wegens niet-omzetting van alle bepalingen van de richtlijn tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming, richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn). Het waarborgen van de

3.ECLI:NL:RVS:2023:364.

5 ECLI:EU:C:2019:218.
Opvangrichtlijn is een belangrijke voorwaarde voor het goed functioneren van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (CEAS) en de Commissie ziet nauwlettend toe op de wijze waarop alle lidstaten deze wetgeving in nationaal recht hebben omgezet. De Europese Commissie is van mening dat onder andere Spanje sommige bepalingen van de richtlijn onjuist heeft omgezet. De opvangproblemen in Spanje zijn dus groter dan verweerder doet voorkomen. Dat verweerder zegt dat eiser daar maar in Spanje over moet procederen kan niet zonder onderbouwing worden volgehouden.
10. De rechtbank is van oordeel dat het enkel feit dat de Europese Commissie een inbeukprocedure heeft gestart onvoldoende is voor het oordeel dat ten aanzien van Spanje sprake is van structurele, fundamentele gebreken in de opvangvoorzieningen in Spanje. Eiser heeft verder ook niet onderbouwd op welke manier de Spaanse autoriteiten tekort zouden schieten in de opvang van Dublinclaimanten. De beroepsgrond kan daarom niet slagen.
Verschil in beschermingsbeleid
11. Eiser stelt verder dat er sprake is van (indirect) refoulement als hij wordt overgedragen naar Spanje. Eiser vreest voor een afwijzing van zijn asielaanvraag nu Algerije in Spanje als veilig land van herkomst wordt aangemerkt, terwijl dat in Nederland niet het geval is en er dus ook bewijs is dat Spanje een militair die door Amnesty International als vluchteling is aangemerkt heeft uitgezet naar Algerije. Eiser is zelf ook militair geweest en ziet dus duidelijke overeenkomsten met zijn eigen situatie. Ook zijn er opvangverschillen in Spanje tussen Algerijnse staatsburgers en andere asielzoekers.
12. De rechtbank is van oordeel dat uit de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 20227 volgt dat de bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken bij eiser ligt. Om aan de bewijslast te voldoen moet hij in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is – dus zonder een inhoudelijk beoordeling van de asielaanvraag – dat eiser in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo. Eiser heeft dit met zijn enkele stelling dat hij vreest door Spanje terug te worden gestuurd naar Algerije, omdat hij ook militair is geweest, niet aannemelijk gemaakt. Deze stelling heeft eiser ook op geen enkele wijze onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

7.ECLI:NL:RVS:2022:1863.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 maart 2023
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.