In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit, op 19 augustus 2020 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 15 april 2022 geoordeeld dat de Staatssecretaris opnieuw op de aanvraag van eiser moet beslissen. Eiser heeft de Staatssecretaris op 17 oktober 2022 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag en heeft op 7 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling van eiser ongeldig is, omdat deze te vroeg is ingediend. De beslistermijn voor de Staatssecretaris was op het moment van indienen van het beroep nog niet verstreken. De rechtbank concludeert dat Nederland pas vanaf 7 december 2022 verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, wat betekent dat de ingebrekestelling niet geldig was. Hierdoor is het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen.
De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.