ECLI:NL:RBDHA:2023:5238

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
NL23.9565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De maatregel van bewaring was op 23 november 2022 opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 7 april 2023 is de zaak behandeld, maar de eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en zich gebogen over de vraag of de maatregel van bewaring rechtmatig is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en dat deze tot het sluiten van het vorige onderzoek op 20 januari 2023 rechtmatig was. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sinds die datum nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de rechtmatigheid van de maatregel in twijfel trekken. De eiser betoogde dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat en dat de staatssecretaris niet voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gewerkt en dat er zicht op uitzetting bestaat.

De rechtbank concludeert dat de eiser niet voldoende heeft meegewerkt aan zijn uitzetting, wat betekent dat de voortduring van de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9565

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Verweerder heeft op 23 november 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 20 januari 2023 (in de zaak NL23.1138) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 20 januari 2023 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser betoogt dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Eiser meent dat er in feite niets is veranderd sinds de Marokkaanse autoriteiten weer volledig meewerken. Cijfers van uitzettingen ontbreken en er zijn geen verbeteringen zichtbaar. Daarnaast betoogt eiser dat verweerder niet voortvarend heeft gewerkt. Uit de M120 blijkt dat de regievoerder op 29 maart 2023 na een eerder navragen bij DIA heeft gerappelleerd. De DIA heeft hierop gereageerd en aangegeven dat het voor het consulaat geen verschil uitmaakt of iemand wel of geen bezwaar heeft tegen een presentatie en dat dit niet van invloed is op de planning van presenteren. Verweerder heeft pas na 1,5 maand gerappelleerd. Eiser verwijt DIA dat niet direct DT&V nader is geïnformeerd.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft sinds het sluiten van het onderzoek op 27 januari 2023 en op 29 maart 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Verder heeft verweerder sinds het sluiten van het onderzoek op 3 februari 2023, 24 februari 2023 en 15 maart 2023 schriftelijk gerappelleerd op de lp-aanvraag. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er voorts geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Marokko in algemene zin lp’s weigert te verstrekken, of voor eiser in het bijzonder geen lp zal worden afgegeven, waardoor zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden aangenomen. Nu verweerder voor een presentatie bovendien afhankelijk is van de Marokkaanse autoriteiten, en in dat verband ook regelmatig wordt gerappelleerd, kan de omstandigheid dat er nog geen presentatie heeft plaatsgevonden niet leiden tot een ander oordeel. Uit de M120 volgt dat, zie d.d. 29 maart 2023, navraag gedaan is bij DIA of het laissez passer (lp)-onderzoek onder de aandacht kan worden gebracht bij het Marokkaanse consulaat. Op 6 februari 2023 is gevraagd door de regievoerder of eiser misschien vervroegd kan worden gepresenteerd, hij wil niet terug, maar heeft geen bezwaar tegen een presentatie. DIA heeft teruggekoppeld dat dit voor het consulaat geen verschil maakt in de planning van de presentaties. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het wel verschil kan maken (bij het inplannen van een presentatie) als eiser aangeeft zelf terug te willen keren. Het enkele feit dat eiser heeft aangegeven mee te willen werken aan een presentatie is niet voldoende voor het verkrijgen van voorrang. Verder volgt uit de vertrekgesprekken dat eiser niet wil meewerken aan terugkeer naar Marokko, eiser wil naar Frankrijk waar hij weer aan het werk wil als schilder en waar zijn familie verblijft. Zoals volgt uit de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210) mag van eiser worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. Nu eiser zijn uitzetting belemmert is daarmee in beginsel het zicht op uitzetting al gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank komt het voor rekening en risico van eiser dat de bewaring voortduurt, omdat hij niet aan zijn meewerkplicht voldoet.
5. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van
Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is
ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden in het kader van de voortduring van de
maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet
de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode
tussen het sluiten van het vorige onderzoek op 20 januari 2023 en het sluiten van het
onderhavige onderzoek op 7 april 2023 op enig moment onrechtmatig was.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.