ECLI:NL:RBDHA:2023:5295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
NL23.9226
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel in het bestuursrechtelijke kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 15 december 2022 opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 7 april 2023 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en heeft de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, zoals eerder vastgesteld in een uitspraak van 2 maart 2023. De toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel is gebaseerd op de omstandigheden die zich hebben voorgedaan sinds het sluiten van het vorige onderzoek. Eiser heeft aangevoerd dat hij medische klachten en psychische problemen heeft, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om de voortzetting van de maatregel als onevenredig te beschouwen. De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht en dat er zicht op uitzetting naar Marokko bestaat.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9226

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Verweerder heeft op 15 december 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 2 maart 2023 (in de zaak NL23.4399) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 24 februari 2023 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser betoogt dat hij tijdens het vertrekgesprek van 27 maart 2023 heeft aangegeven dat hij medische klachten en psychische problemen heeft. Deze omstandigheden had verweerder kenbaar moeten betrekken bij een gemotiveerde beslissing dat de maatregel van bewaring wordt voorgezet en waarom niet is volstaan met de oplegging van een lichter middel. Eiser meent dat verweerder de voortduring van de maatregel in de toetsen periode daarom onvoldoende heeft gemotiveerd en wijst op het arrest C, B en X.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest C, B en X van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, volgt dat de rechter ambtshalve de naleving van de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het opleggen van de maatregel van bewaring toetst, op basis van het dossier en wat daarnaast in beroep door partijen naar voren is gebracht. Uit genoemd arrest volgt naar het oordeel van de rechtbank niet de verplichting voor verweerder om zijn standpunt over de rechtmatigheid van de maatregel nader schriftelijk te motiveren. Die verplichting volgt evenmin uit het nationale bestuursrecht. Verweerder dient slechts aan de rechter de feitelijke informatie te verstrekken die de rechter in staat stelt om zijn ambtshalve beoordeling van de voortdurende vrijheidsbeneming uit te voeren. Het ontbreken op voorhand van een verdere motivering van dat standpunt verhindert niet de ambtshalve toetsing door de rechter. Voor zover nodig wint deze hiertoe nadere informatie in bij partijen.
4.1.
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder voortdurend moet beoordelen of voorzetting van de bewaringsmaatregel is aangewezen en of in dit verband niet alsnog met een lichter middel moet worden volstaan. In de voortgangsrapportage heeft verweerder op dit punt terecht volstaan met de vaststelling dat er door eiser in het vertrekgesprek van 27 maart 2023 geen omstandigheden zijn aangevoerd naar aanleiding waarvan de bewaringsmaatregel niet langer zou kunnen voortduren. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden, waaruit volgt dat eiser de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert en er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat, niet meer van toepassing zijn. Verder heeft verweerder, zoals toegelicht ter zitting, terecht betrokken dat eiser nog steeds stelt niet te willen terugkeren naar Marokko, maar naar België. De medische klachten en psychische problemen waarover eiser verklaart in het vertrekgesprek maken niet dat het voortduren van de maatregel als onevenredig bezwarend voor eiser moet worden beschouwd. Dat is door eiser ook niet nader geconcretiseerd. In dit verband overweegt de rechtbank voorts dat uit de M120 (en de toelichting van verweerder ter zitting) volgt dat de regievoerder de medische dienst naar aanleiding van het vertrekgesprek heeft gevraagd of eiser naar een psycholoog kan worden doorverwezen. De medische dienst heeft vervolgens diezelfde dag laten weten dat eiser reeds bekend is bij de psycholoog en de SPV’er. Vanuit de medische dienst is niet gebleken van bijzondere omstandigheden met betrekking tot de medische en psychische gesteldheid van eiser. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht afgezien van het toepassen van een lichter middel. De rechtbank is voorts van oordeel dat uit deze gang van zaken, door de bevraging van eiser over zijn medische problematiek en de melding bij de medische dienst, volgt dat verweerder heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht met betrekking tot de vraag of niet alsnog met een lichter middel moet worden volstaan.
4.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft sinds het sluiten van het onderzoek op 15 maart 2023 schriftelijk gerappelleerd op de laissez passer (lp)-aanvraag en op 27 maart 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de Marokkaanse nationaliteiten inmiddels de nationaliteit van eiser hebben bevestigd en dat een presentatie zal worden ingepland. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Marokko in algemene zin lp’s weigert te verstrekken, of voor eiser in het bijzonder geen lp zal worden afgegeven, waardoor zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden aangenomen. Verder volgt uit het vertrekgesprek dat eiser niet wil meewerken aan terugkeer naar Marokko, eiser geeft aan dat hij alleen terug wil naar Marokko als zijn medische problemen voorbij zijn, maar voor nu liever terug wil naar België. Zoals volgt uit de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210) mag van eiser worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. Nu eiser zijn uitzetting belemmert is daarmee in beginsel het zicht op uitzetting al gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank komt het voor rekening en risico van eiser dat de bewaring voortduurt, omdat hij niet aan zijn meewerkplicht voldoet.
5. De rechtbank ziet, gelet op het arrest van het HvJEU van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.