ECLI:NL:RBDHA:2023:535

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
SGR 21/5869
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank bij herzieningsverzoek na bevestiging door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de verzoeker een herzieningsverzoek ingediend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, die op 2 maart 2020 is gedaan. Deze uitspraak werd in hoger beroep bevestigd door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 28 mei 2021. De rechtbank heeft de brief van de verzoeker van 9 augustus 2021 aangemerkt als een verzoek om herziening. De verzoeker heeft op 22 november 2022 de behandelend rechter gewraakt, maar dit verzoek is op 6 december 2022 ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 5 januari 2023 is de verzoeker niet verschenen, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat wanneer een uitspraak van de rechtbank in hoger beroep door de hogerberoepsrechter is bevestigd, het herzieningsverzoek bij die hogerberoepsrechter moet worden ingediend. Dit betekent dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van het herzieningsverzoek kennis te nemen. De rechtbank heeft daarom besloten de zaak door te verwijzen naar de CRvB, waar het herzieningsverzoek correct ingediend dient te worden.

De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer en is op 12 januari 2023 in het openbaar uitgesproken. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen. De rechtbank heeft de verzoeker en de verweerder geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep aan te tekenen bij de CRvB, indien zij het niet eens zijn met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5869
uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzoek om herziening van 12 januari 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Inleiding

De rechtbank heeft de brief van 9 augustus 2021 van verzoeker aangemerkt als een verzoek om herziening van de uitspraak van deze rechtbank van 2 maart 2020 (zaaknummer SGR 19/5713).
Verzoeker heeft bij brief van 22 november 2022 de behandelend rechter gewraakt. De wrakingskamer heeft op 6 december 2022 een beslissing genomen. Hierbij is het verzoek tot wraking ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 5 januari 2023. Verzoeker is met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Bij uitspraak van 2 maart 2020 heeft de rechtbank het beroep van verzoeker ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De CRvB heeft bij uitspraak van 28 mei 2021 (zaaknummer 20/990 WAO) de aangevallen uitspraak bevestigd.
2. Indien herziening wordt verzocht van een uitspraak van de rechtbank en die uitspraak is in hoger beroep door de hogerberoepsrechter bevestigd, dan behoort het herzieningsverzoek bij die hogerberoepsrechter te worden ingediend. Een dergelijk verzoek dient namelijk te worden aangemerkt als een verzoek tot herziening van de desbetreffende uitspraak van de hogerberoepsrechter, zodat daarop ook door de hogerberoepsrechter dient te worden beslist. [1]
3. In dit geval wordt herziening verzocht van een uitspraak van de rechtbank die in hoger beroep door de CRvB is bevestigd. Het herzieningsverzoek behoort daarom bij de CRvB te worden ingediend. De rechtbank zal zich dan ook onbevoegd verklaren om van het beroep kennis te nemen en zal de zaak in de stand waarin deze zich bevindt verwijzen naar de CRvB.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen;
- verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de Centrale Raad van Beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4821, r.o. 2.1.3.