ECLI:NL:RBDHA:2023:535
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de rechtbank bij herzieningsverzoek na bevestiging door de Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de verzoeker een herzieningsverzoek ingediend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, die op 2 maart 2020 is gedaan. Deze uitspraak werd in hoger beroep bevestigd door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 28 mei 2021. De rechtbank heeft de brief van de verzoeker van 9 augustus 2021 aangemerkt als een verzoek om herziening. De verzoeker heeft op 22 november 2022 de behandelend rechter gewraakt, maar dit verzoek is op 6 december 2022 ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 5 januari 2023 is de verzoeker niet verschenen, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat wanneer een uitspraak van de rechtbank in hoger beroep door de hogerberoepsrechter is bevestigd, het herzieningsverzoek bij die hogerberoepsrechter moet worden ingediend. Dit betekent dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van het herzieningsverzoek kennis te nemen. De rechtbank heeft daarom besloten de zaak door te verwijzen naar de CRvB, waar het herzieningsverzoek correct ingediend dient te worden.
De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer en is op 12 januari 2023 in het openbaar uitgesproken. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen. De rechtbank heeft de verzoeker en de verweerder geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep aan te tekenen bij de CRvB, indien zij het niet eens zijn met deze uitspraak.