In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Alkir, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 6 maart 2023, weigerde de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 28 maart 2023 behandeld, waarbij de verweerder, vertegenwoordigd door mr. K. Jansen, zijn standpunt handhaafde dat Italië de verantwoordelijkheid droeg op basis van een eerder verzoek om overname.
De eiser betwistte de verantwoordelijkheid van Italië en voerde aan dat hij daar geen eerlijke asielprocedure had gekregen. Hij verwees naar problemen met opvangvoorzieningen in Italië en stelde dat hij bij terugkeer naar Italië het risico liep om naar Syrië te worden gestuurd. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet goed was gemotiveerd en in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank stelde vast dat Italië momenteel geen opvang biedt voor Dublinterugkeerders en dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag niet kon worden gerechtvaardigd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 april 2023 en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.