ECLI:NL:RBDHA:2023:5353

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
NL23.6856
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid Italië onder het Dublin-systeem

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Alkir, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 6 maart 2023, weigerde de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 28 maart 2023 behandeld, waarbij de verweerder, vertegenwoordigd door mr. K. Jansen, zijn standpunt handhaafde dat Italië de verantwoordelijkheid droeg op basis van een eerder verzoek om overname.

De eiser betwistte de verantwoordelijkheid van Italië en voerde aan dat hij daar geen eerlijke asielprocedure had gekregen. Hij verwees naar problemen met opvangvoorzieningen in Italië en stelde dat hij bij terugkeer naar Italië het risico liep om naar Syrië te worden gestuurd. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet goed was gemotiveerd en in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank stelde vast dat Italië momenteel geen opvang biedt voor Dublinterugkeerders en dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag niet kon worden gerechtvaardigd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 april 2023 en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.6856
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. Sahin),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.6857, op 28 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Alkir, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De asielaanvraag van eiser is door verweerder niet in behandeling genomen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat Italië hiervoor verantwoordelijk is, omdat Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan waarop Italië niet tijdig heeft gereageerd. Hiermee staat de verantwoordelijkheid van Italië vast.
2. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert aan dat Italië niet verantwoordelijk kan worden gehouden, omdat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Volgens eiser heeft hij in Italië geen eerlijke asielprocedure gekregen. Zijn vingerafdrukken zijn afgenomen en zonder het doorlopen van een asielprocedure kreeg hij te horen dat hij Italië moest verlaten. Eiser gaat er niet vanuit dat hij bij een terugkeer naar Italië wel een eerlijke asielprocedure krijgt én hij vreest dat hij door de Italiaanse autoriteiten naar Syrië wordt gestuurd. Verder stelt eiser dat Italië kampt met opvangproblemen. Hij verwijst hiervoor naar de circular letter van Italië van 5
december 2022 en de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 13 januari 20231. Ook verwijst eiser naar de vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) aan verweerder heeft gesteld, ten behoeve van een zitting op 30 maart 2023. Daarbij merkt eiser op dat hij zelf heeft ervaren dat er opvangproblemen zijn en dat hij bovendien geen medische hulp of medicatie kreeg toen hij dit nodig had.
3. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Volgens verweerder hebben de Italiaanse autoriteiten impliciet bevestigd dat zij een asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen, door niet te reageren op het overnameverzoek. Als eiser problemen ervaart in Italië kan hij hierover zijn beklag doen in Italië. Verder erkent verweerder dat overdrachten aan Italië zijn opgeschort vanwege problemen met de opvangvoorzieningen in Italië, maar stelt zich op het standpunt dat dit een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is. Volgens verweerder staat dit beletsel er niet aan in de weg dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en dat eiser -als het beletsel is opgeheven- kan worden overgedragen aan Italië.
4. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet goed is gemotiveerd en in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel.
5. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft zich de afgelopen maanden meerdere keren uitgelaten over de circular letter van 5 december 2022, het feit dat op dit moment overdracht aan Italië niet mogelijk is vanwege het ontbreken van opvangvoorzieningen en wat dit betekent voor een besluit in dit kader2. Geoordeeld is dat vaststaat dat Italië momenteel als ontvangende lidstaat Dublinterugkeerders geen opvang biedt en niet kan voldoen aan de verplichtingen uit de Opvangrichtlijn. Het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag en het overdrachtsbesluit kan dan ook niet worden gedragen met de motivering dat ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hiervoor moet verweerder eerst nader onderzoek doen naar de feiten en omstandigheden op grond waarvan Italië zijn opvangverplichtingen niet nakomt en de al dan niet tijdelijkheid daarvan. De stelling van verweerder dat het hier gaat om een tijdelijk en feitelijk overdrachtsbeletsel wordt niet gevolgd.
6. In de zaak van eiser handhaaft verweerder het standpunt dat ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is de rechtbank in deze zaak niet gebleken dat verweerder nader onderzoek heeft gedaan naar de feiten en omstandigheden op grond waarvan Italië zijn opvangverplichtingen niet nakomt en de al dan niet tijdelijkheid daarvan. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een ander oordeel dan volgt uit de eerder aangehaalde uitspraken, zoals de uitspraak van 13 januari 2023 waar eiser naar verwijst. De rechtbank neemt daarom het oordeel van de eerder aangehaalde uitspraken over en maakt deze haar eigen in deze zaak. Het bestreden besluit is dan ook genomen is strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsvereiste.
7. De rechtbank laat de andere beroepsgronden van eiser verder onbesproken.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder onderzoek moet doen en het op dit moment onduidelijk is hoelang dit zal duren en het onzeker is wanneer dat kan worden afgerond. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.