ECLI:NL:RBDHA:2023:3104

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
NL23.932
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verantwoordelijkheid van Italië voor de asielaanvraag van eiser en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië als verantwoordelijk land was aangewezen op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat Italië niet verantwoordelijk is vanwege het risico op indirect-refoulement en de situatie van asielzoekers in Italië.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië niet kan worden beschouwd als een veilig land voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit in twijfel trekken. Eiser heeft geen recente documenten overgelegd die zijn stelling onderbouwen dat er structurele tekortkomingen zijn in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem.

Desondanks heeft de rechtbank vastgesteld dat het bestreden besluit niet goed is gemotiveerd en in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de actuele situatie in Italië, met name naar de opvangcapaciteit voor asielzoekers. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.932
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: Hadfi-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser voert aan dat Italië niet verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag, omdat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Er bestaat in het geval van eiser risico op indirect-refoulement omdat hij vanwege de situatie in Italië genoodzaakt zal zijn terug te keren naar zijn land van
herkomst. Eiser heeft gelet op zijn verklaringen en de landeninformatie, waaronder de rapporten van de Swiss Refugee Council van 17 februari 2022 en AIDA rapport Italië 2021 van 20 mei 2022 voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in Italië zal worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM1 en artikel 4 van het Handvest2. Eiser is een alleenstaande man, zonder financiële middelen en netwerk in Italië. Hij is om die reden kwetsbaar in de zin van het arrest Tarakhel3. Noch voor de psychische nood noch voor traumatische ervaringen bestond van de kant van de Italiaanse autoriteiten aandacht. Omdat niet kan worden uitgesloten dat hij in Italië na overdracht geen opvang en voorzieningen zal krijgen, zijn individuele garanties in dit verband aan de orde. Dat eiser na overdracht geen opvang zal krijgen, wordt nog eens bevestigd door de circular letter van 5 december 2022. Daarin hebben de Italiaanse autoriteiten aangegeven dat de overdrachten van Dublinterugkeerders worden opgeschort (met uitzondering van gevallen van gezinshereniging van niet-begeleide minderjarigen), omdat geen opvang beschikbaar is.
Eiser verwijst in dit kader naar de voorlopige voorziening van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, 11 januari 20234 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 30 januari 20235. Gelet op wat eiser heeft aangevoerd, in onderlinge samenhang bezien, had verweerder mede gelet op de humanitaire aspecten in alle redelijkheid toepassing dienen te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
3. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Dat nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, blijkt uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)6. Met de rapporten en zijn eigen verklaringen heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in Italië sprake is van structurele tekortkomingen en dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest. Hierover heeft hij geen recente documenten overgelegd. Met het claimakkoord heeft Italië gegarandeerd de asielaanvraag in behandeling te nemen. Er is geen sprake van gevaar voor indirect refoulement. Wat betreft de circular letter erkent verweerder dat overdrachten aan Italië zijn opgeschort vanwege problemen met de opvangvoorzieningen in Italië. Het gaat hier volgens verweerder evenwel om een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is. Volgens verweerder staat dit beletsel er niet aan in de weg dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en dat eiser, als het beletsel is opgeheven, kan worden overgedragen aan Italië. Dat het op dit moment nog onduidelijk is hoe lang de tijdelijke opschorting exact gaat duren maakt het vorenstaande niet anders. Met de bindende overdrachtstermijn in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening wordt daarnaast gewaarborgd dat onzekerheid over de overdracht van een vreemdeling van beperkte duur is.7
4. Het uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat bekent dat verweerder, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en, met name, de door
1. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden .
2 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3 ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
6 Laatstelijk de uitspraak van 26 augustus 2022, ECLI:RVS:2022:2497
7 Uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1520.
dat recht erkende grondrechten in acht nemen.8 De rechtbank overweegt dat de Afdeling in verschillende uitspraken die gaan over de situatie in Italië voor Dublinclaimanten heeft geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.9 Een vergelijkbaar oordeel is gegeven door het EHRM10 in het arrest in de zaak M.T. tegen Nederland11 van 23 maart 2021 en in het arrest van 27 mei 2021 in de zaak A.B. tegen Finland.12 Het is in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Italië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Italiaanse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM13 en artikel 4 van het Handvest14 strijdige behandeling.
Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.15
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser op grond van zijn eigen verklaring en de landeninformatie niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij heeft verweerder mogen verwijzen naar de jurisprudentie van de Afdeling. Eiser heeft met name vraagtekens geplaatst bij de kwaliteit van de geestelijke gezondheidszorg in Italië. Eiser heeft evenwel geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij dit punt zorg nodig heeft. Ook heeft eiser in Italië geen asielaanvraag ingediend waardoor hij niet op grond van eigen verklaring onderbouwt dat de asielprocedure niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De stelling van eiser dat hij het risico loopt op indirect refoulement, slaagt ook niet gelet op de onderbouwing die eiser daaraan geeft. Eiser heeft verder onvoldoende onderbouwd dat hij bijzonder kwetsbaar is op grond waarvan er bij de Italiaanse autoriteiten individuele garanties moeten worden gevraagd wat betreft opvang en voorzieningen. Dat hij alleenstaand is, geen financiële middelen heeft en geen netwerk is onvoldoende om hem als bijzonder kwetsbaar aan te merken. Eiser heeft geen (medische) stukken overgelegd waaruit de bijzondere kwetsbaarheid blijkt.
6. De rechtbank ziet in de circular letter van 5 december wel aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet goed is gemotiveerd en in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en verwijst daarbij onder andere naar haar uitspraken van 29 december 202216 en 13 januari 202317.
8 Zie punt 81 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo.
9 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2738, 8 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:376 en 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497.
10 Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
11 ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
12 ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.
13 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
14 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
15 Zie punt 91 tot en met 93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo.
6.1.
Met de circular letter van 5 december 2022 verzoeken de Italiaanse autoriteiten de lidstaten om overdrachten aan Italië op grond van de Dublinverordening tijdelijk op te schorten (met uitzondering van gevallen van gezinshereniging van niet-begeleide minderjarigen). Dit als gevolg van het niet beschikbaar zijn van opvangvoorzieningen.
6.2.
Vervolgens hebben de Italiaanse autoriteiten op 4 januari 2023 Nederland verzocht om alle in januari 2023 geplande overdrachten te annuleren en te verplaatsen naar februari, in de hoop dat de situatie dan verbeterd is. Als reden geven de Italiaanse autoriteiten dat vanwege de enorme toestroom van vluchtelingen, zowel ter land als ter zee, er ernstige schaarste is ontstaan in opvangvoorzieningen. De Italiaanse autoriteiten laten weten dat de situatie niet is gewijzigd ten opzichte van de circular letter van 5 december 2022 en dat daarom overdrachten aan Italië op dit moment niet zijn toegestaan.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat Italië met deze informatie te kennen geeft vanaf 5 december 2022 niet te kunnen voldoen aan de verplichtingen uit de Opvangrichtlijn voor wat betreft Dublinterugkeerders (met uitzondering van gevallen van gezinshereniging van niet-begeleide minderjarigen). Overdracht van eiser aan Italië kan op dit moment dus niet plaatsvinden vanwege het ontbreken van opvangvoorzieningen. Als eiser niet wordt opgevangen en hem geen verstrekkingen (kunnen) worden geboden, kan hij in een situatie van ernstige materiële deprivatie komen te verkeren als bedoeld in het arrest Jawo. Overdracht van eiser aan Italië zou daarom als gevolg hebben dat hij wordt blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
6.4.
De stelling van verweerder dat het hier gaat om een feitelijk overdrachtsbeletsel kan de rechtbank niet volgen. Het niet beschikbaar zijn van opvangvoorzieningen is geen feitelijk overdrachtsbeletsel. Van een feitelijk overdrachtsbeletsel is sprake als de overdracht zelf niet kan worden uitgevoerd, zoals het geval was in de periode van de COVID- pandemie.
6.5
Eiser heeft met de verwijzing naar de circular letter van 5 december 2022 niet aannemelijk gemaakt dat in Italië structurele tekortkomingen in het opvangsysteem zijn, omdat die brief geen informatie geeft waaruit blijkt dat het niet beschikbaar zijn van opvangfaciliteiten een structureel karakter heeft. Wel is duidelijk dat de schaarste in de opvang te wijten is aan de enorme toestroom aan asielzoekers. Uit de circular letter valt niet op te maken wanneer en hoe de Italiaanse autoriteiten deze enorme toestroom qua opvang en voorzieningen gaan oplossen. Voor het standpunt van verweerder dat het hier enkel gaat om een tijdelijk overdrachtsbeletsel, is de circular letter te weinig concreet. De rechtbank ziet daarom reden om de bewijslast dat ten aanzien van Italië op dit moment nog steeds mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel bij verweerder te leggen. Verweerder heeft zijn stelling dat er sprake is van een tijdelijke en geen systematische tekortkoming in de opvangvoorzieningen van Italië, niet voldoende onderbouwd, dan wel onderzocht.
6.6.
De stelling van verweerder dat eiser ook bij de feitelijke overdracht een rechtsmiddel kan aanwenden in de vorm van bezwaar en een voorlopige voorziening bij de rechtbank waardoor een vreemdeling voldoende beschermt zou zijn tegen schending van artikel 4 van het Handvest, kan de rechtbank niet volgen. De beoordeling van de feitelijke situatie in Italië kan niet worden uitgesteld. Het bestreden besluit bevat namelijk een
overdrachtsbesluit en het is de bedoeling van de Dublinverordening dat er een daadwerkelijk rechtsmiddel bestaat tegen een overdrachtsbesluit. Dat rechtsmiddel heeft onder andere betrekking op de feitelijke situatie in de lidstaat aan welke de verzoeker wordt overgedragen18. Daarom moet de rechtbank toetsen of de tenuitvoerlegging van het overdrachtsbesluit vanwege de feitelijke situatie in Italië leidt tot een onmenselijk of vernederende behandeling. De vraag of het overdrachtsbesluit - waarmee de bevoegdheid tot overdracht wordt gegeven - rechtmatig is, hangt af van de uitkomst van deze toets.
6.7.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 21 februari 201319 en van 19 augustus 202020, volgt dat de mogelijkheid tot het maken van bezwaar op basis van artikel 72, derde lid, Vw tegen een voorgenomen feitelijke uitzetting (overdracht) is beperkt tot een bezwaar over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting (overdracht) gebruik maakt. De bevoegdheid tot overdracht is al gegeven. Dat de mogelijkheid tot het overdragen - gelet op de bindende overdrachtstermijn - beperkt is in tijd geeft de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
6.8.
De circular letter en de daarna verstrekte informatie over de enorme toestroom aan asielzoekers en de gevolgen daarvan voor de opvang betreft nieuwe informatie, waarop de jurisprudentie van de Afdeling van voor de opschorting van de overdrachten niet meer als onderbouwing kunnen gelden voor de stelling dat uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
6.9.
Omdat voor dit moment vaststaat dat Italië als ontvangende lidstaat geen opvang biedt, kan het niet-in-behandeling-nemen van de aanvraag en het overdrachtsbesluit niet worden gedragen door de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd. Verweerder had onderzoek moeten doen naar de feiten en omstandigheden op grond waarvan Italië zijn opvangverplichtingen niet nakomt en de al dan niet tijdelijkheid daarvan. Het bestreden besluit is dan ook genomen is strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsvereiste. De beroepsgrond slaagt.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder onderzoek moet doen en het op dit moment onduidelijk is hoelang dit zal duren en het onzeker is wanneer dat kan worden afgerond. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
18 Zie nummer 19 van de considerans van de Dublinverordening.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 februari 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.