ECLI:NL:RBDHA:2023:549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
SGR 20/7783
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van hoofdverblijf en inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had in de beoordelingsperiode, die liep van 22 mei 2019 tot en met 24 september 2019, niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres. Het college had op 24 september 2019 besloten om de bijstandsuitkering van eiser in te trekken en een bedrag van € 3.262,89 aan bijstand terug te vorderen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond en niet-ontvankelijk.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 12 december 2022 behandeld. Eiser betoogde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt tegen het besluit van het college en dat de melding van een onderbuurman geen aanleiding mocht zijn voor het college om onderzoek te doen. De rechtbank oordeelde echter dat het college terecht het bezwaar tegen het primaire besluit II niet-ontvankelijk had verklaard, omdat dit bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank concludeerde dat het college voldoende bewijs had verzameld om aan te tonen dat eiser in de beoordelingsperiode niet op het uitkeringsadres woonde, en dat eiser zijn inlichtingenverplichting had geschonden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van het bedrag. Eiser kreeg geen gelijk en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7783

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R. Shahbazi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: A. Bogaards).

Procesverloop

In het besluit van 24 september 2019 (primair besluit I) heeft het college eisers bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) vanaf 22 mei 2019 ingetrokken en van eiser een bedrag van € 3.262,89 aan bijstand teruggevorderd.
In het besluit van 24 september 2019 (primair besluit II) heeft het college eisers bijstandsuitkering op grond van de Pw over de periode van 7 december 2017 tot en met 21 mei 2019 herzien en van eiser een bedrag van € 17.524,59 aan bijstand teruggevorderd.
In het besluit van 2 november 2020 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiser tegen primair besluit I en II respectievelijk ongegrond en niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Eiser ontvangt een bijstandsuitkering, laatstelijk vanaf 6 december 2019. Eiser staat ingeschreven op het adres [adres 1] [nummer 1] in [plaats] (het uitkeringsadres). Naar aanleiding van een melding dat eiser niet op het uitkeringsadres woont, maar samenwoont met [A] (betrokkene) op het adres [adres 2] [nummer 2] in [plaats], heeft het college onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan eiser verstrekte bijstandsuitkering. In dat kader heeft het college administratief onderzoek verricht en informatie over het water- en elektriciteitsverbruik op het uitkeringsadres opgevraagd. Verder is een buurman van eiser gehoord, zijn er waarnemingen verricht, heeft eiser bankafschriften overgelegd en heeft een huisbezoek plaatsgehad. Ook heeft het college twee gesprekken met eiser gevoerd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van bevindingen van 24 september 2019 en zijn voor het college aanleiding geweest om de primaire besluiten I en II te nemen.
1.2.
In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar tegen primair besluit II niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit volgens het college te laat is ingediend. Het bezwaar tegen primair besluit I is ongegrond verklaard, omdat volgens het college uit het onderzoek blijkt dat het zwaartepunt van eisers leven zich in de periode van 22 mei 2019 tot en met 24 september 2019 niet op het uitkeringsadres bevond.
1.3.
De rechtbank beoordeelt of het college het bezwaar tegen primair besluit II terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en of het college de bijstandsuitkering van eiser terecht heeft ingetrokken vanaf 22 mei 2019.
Wat vindt eiser in beroep?
2.
2.1.
Eiser betoogt dat tijdig bezwaar is gemaakt tegen primair besluit II. In het bezwaarschrift van 4 november 2019 is een grond aangevoerd tegen het hoofdverblijf en dit ziet ook op de terugvordering vanaf 7 december 2017. Ook al is in het bezwaarschrift niet het documentnummer van primair besluit II genoemd, is duidelijk dat het bezwaar zich richtte tegen de gehele periode van 7 december 2017 tot en met 31 augustus 2019.
2.2.
Inhoudelijk voert eiser aan dat de (anonieme) melding van de onderbuurman, vanwege het conflict tussen hem en eiser, geen aanleiding mocht zijn om tot een onderzoek over te gaan. Verder zijn de bevindingen van het onderzoek summier en heeft eiser het tegendeel van de vooronderstelling van het college aannemelijk gemaakt. Er zijn concrete aanwijzingen dat eiser wel op het uitkeringsadres woont. Zo is er geen sprake van een extreem laag waterverbruik, maar van een waterverbruik dat overeenkomt met een eenpersoonshuishouden. Verder zijn tijdens het huisbezoek een speciaal matras en medicatie aangetroffen. De waarnemingen bij het adres van betrokkene zeggen niets over de situatie op het uitkeringsadres. Tot slot zijn de verklaringen van eiser onzorgvuldig in het verslag neergelegd.
Wat oordeelt de rechtbank?
De ontvankelijkheid van het bezwaar tegen primair besluit II
3. De rechtbank is van oordeel dat het college het bezwaar tegen primair besluit II terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.1. (
(De voormalig gemachtigde van) eiser heeft op 4 november 2019 bezwaar gemaakt. Dit bezwaarschrift is gericht “tegen het besluit d.d. 24 september 2019 waarin de uitkering van [eiser] is stopgezet (bijlage 1)”. Primair besluit I is als bijlage 1 bij het bezwaar gevoegd. Verder staat in het bezwaar dat “de gemeente Den Haag in het besluit d.d. 24 september 2019 heeft aangegeven dat de uitkering van [eiser] vanaf 22 mei 2019 wordt stopgezet. De reden hiervoor is dat tijdens het huisbezoek op 22 mei 2019 gebleken is dat [eiser] kennelijk niet het hoofdverblijf heeft gehad op het woonadres”.
3.2.
Gelet op de tekst van het bezwaarschrift en omdat slechts primair besluit I bij het bezwaar is gevoegd, is het college er terecht van uitgegaan dat het bezwaar van eiser zich slechts richtte tegen primair besluit I. Dat in het bezwaarschrift wordt gesproken over het hoofdverblijf, betekent niet dat het tevens tegen primair besluit II gericht dient te worden geacht. De (gestelde) onduidelijkheid over het hoofdverblijf van eiser ligt immers ook aan primair besluit I ten grondslag.
3.3.
Nu het bezwaarschrift van eiser van 4 november 2019 slechts is gericht tegen primair besluit I, heeft eiser pas bij het indienen van de aanvullende gronden in die procedure op 4 februari 2020 bezwaar gemaakt tegen primair besluit II. Dit is buiten de bezwaartermijn van zes weken van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bezwaar tegen primair besluit II is dus te laat ingediend.
3.4.
Ter zitting heeft eiser betoogd dat hij op zijn voormalig gemachtigde vertrouwde en hij door een fout van zijn voormalig gemachtigde nu onevenredig wordt benadeeld. Dit is geen grond om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De kern van vertegenwoordiging is immers dat handelingen van de vertegenwoordiger (de voormalig gemachtigde van eiser) aan de vertegenwoordigde (eiser) worden toegerekend. Van andere redenen om de termijnoverschrijding verontschuldigbaar te achten, is evenmin gebleken.
De intrekking en terugvordering van de bijstand (primair besluit I)
4.
4.1.
Een besluit tot intrekking en terugvordering van bijstand is een voor eiser belastend besluit. Het is daarom aan het college om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de bewijslast in beginsel op het college rust en dat het in dit geval op de weg van het college ligt om aannemelijk te maken dat eiser in de te beoordelen periode van 22 mei 2019 tot en met 24 september 2019 (de beoordelingsperiode) de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4.2.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.3.
Het college heeft zijn standpunt dat eiser in de beoordelingsperiode niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had, gebaseerd op de volgende onderzoeksbevindingen:
  • de melding van de onderbuurman van eiser dat hij niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres maar samenwoont op het adres van betrokkene;
  • het waterverbruik van 16 m³ op het uitkeringsadres over de periode van 6 maart 2018 tot en met 27 februari 2019, terwijl zijn gemiddeld waterverbruik over de periode van 21 februari 2012 tot 6 maart 2018 46 m³ per jaar was;
  • de daling van het elektriciteitsverbruik op het uitkeringsadres met 67,8% in 2018 ten opzichte van 2017;
  • de daling van het gasverbruik op het uitkeringsadres met 32,2% in 2018 ten opzichte van 2017;
  • de toename van het verbruik op het adres van betrokkene met ongeveer 10% in dezelfde periode;
  • de waarnemingen nabij de woning van betrokkene op 14 mei 2019 en voorafgaand aan het gesprek op 22 mei 2019;
  • de verklaring van eiser tijdens het gesprek op 22 mei 2019;
  • de waarnemingen voorafgaand aan het huisbezoek van 22 mei 2019;
  • de bevindingen van het huisbezoek van 22 mei 2019;
  • de waarnemingen nabij de woning van betrokkene na het huisbezoek; en,
  • de informatie van de verhuurder van het uitkeringsadres en de wijkpolitie.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het totaal van deze onderzoeksbevindingen, in onderlinge samenhang bezien, een toereikende grondslag voor het standpunt van het college dat eiser in de beoordelingsperiode niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Op grond van die bevindingen is aannemelijk dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiser zich niet op het uitkeringsadres bevond, maar dat hij tijdens het onderzoek wel heeft geprobeerd dat zo te laten lijken. Daarbij komt in het bijzonder betekenis toe aan het volgende.
4.4.1.
Tijdens het gesprek van 22 mei 2019 heeft eiser onder meer verklaard dat hij is “verkast” naar de woning van betrokkene vanwege “het gezeik” met de buurman, dat dat sinds ongeveer anderhalf à twee jaar het geval is en dat hij ongeveer vier à vijf dagen per week naar de woning van betrokkene gaat om ’s ochtends koffie te drinken en de dag daar door te brengen om vervolgens op het uitkeringsadres te slapen.
4.4.2.
Tijdens het huisbezoek aansluitend op het gesprek van 22 mei 2019 is vervolgens gebleken dat de televisie niet was aangesloten. Verder had eiser tijdens het gesprek verklaard die ochtend op het uitkeringsadres te hebben gedoucht, maar de handdoek die in de badkamer hing was droog. Dat de douche wel nat was, kan worden verklaard doordat eiser de douche tijdens het huisbezoek hoorbaar had aangezet. Tijdens het gesprek had eiser verklaard dat er kaas in de koelkast lag, maar dat was niet het geval. Toen eiser op het huisbezoek arriveerde had hij een boodschappentas bij zich, waaruit hij levensmiddelen haalde die later in de koelkast zijn gevonden. In de koelkast lagen geen verse levensmiddelen. De koelkast en de vriezer stonden aan, maar waren niet op temperatuur. In de voorraadkast lagen verder producten die vrijwel allemaal ver over de houdbaarheidsdatums van bijvoorbeeld 2011, 2012 en 2017 waren. Tot slot is geconstateerd dat alle pannen van eiser onder het stof zaten, hetgeen niet overeenkomt met eisers verklaring dat hij een paar dagen voor het huisbezoek voor het laatst had gekookt.
4.4.3.
Na het huisbezoek heeft een medewerker van het college waargenomen dat eiser naar de woning van betrokkene ging. Doordat de voordeur open bleef, heeft deze medewerker onder andere gehoord dat eiser heeft gezegd dat hij na het gesprek snel boodschappen is gaan doen om aan te tonen dat hij voedsel en spullen in huis heeft. Verder heeft hij gehoord dat eiser heeft gezegd dat hij betrokkene had gebeld om te vragen of zij alvast naar zijn woning kon gaan om het een en ander te doen, maar dat dat niet ging omdat zij de telefoon niet had opgenomen.
4.5.
In hetgeen eiser betoogt, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen. Op grond van artikel 53a van de Pw is het college bevoegd een onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening van de bijstand. Uit vaste rechtspraak volgt dat deze algemene onderzoeksbevoegdheid steeds en spontaan mag worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden en daartoe geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden is vereist. [1] Gelet hierop treft het betoog dat de melding van de onderbuurman geen aanleiding mocht zijn om onderzoek te doen, geen doel. Verder is niet gebleken dat het huisbezoek onzorgvuldig is verlopen en mag eiser op grond van vaste rechtspraak aan de door hem ondertekende verklaring van het gesprek van 22 mei 2019 worden gehouden. Aan het achteraf intrekken, ontkennen of nuanceren van een dergelijke verklaring komt weinig betekenis toe. [2] Indien eiser van mening was dat de weergave van het gesprek in het verslag niet juist was, dan wel dat het verslag van het gesprek onzorgvuldig tot stand is gekomen, had het op zijn weg gelegen om te weigeren dit te ondertekenen. Voor zover eiser de bevindingen van het onderzoek betwist, bijvoorbeeld door op het waterverbruik te wijzen, doet dit niet af aan hetgeen de rechtbank hiervoor onder 4.4 tot en met 4.4.3 heeft overwogen.
4.6.
Door niet bij het college te melden dat hij in de te beoordelen periode niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had, heeft eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Als gevolg hiervan is het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet vast te stellen. Het college was op grond van de artikelen 54, derde lid, en 58, eerste lid, van de Pw daarom verplicht om het recht op bijstand van eiser in te trekken en het bedrag van € 3.262,89 van eiser terug te vorderen.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk. Dit betekent dat de bijstandsuitkering van eiser terecht vanaf 22 mei 2019 is ingetrokken en is teruggevorderd tot een bedrag van € 3.262,89. Verder is het bezwaar tegen primair besluit II terecht niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijg ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:297.
2.Zie de uitspraken van de CRvB van 24 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1605 en 23 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3262.