ECLI:NL:RBDHA:2023:5604

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
NL22.25488
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Syrische nationaliteit houder, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel van nareis naar Nederland, waar zijn moeder al een verblijfsvergunning asiel had. De aanvraag werd in het primaire besluit van 16 april 2021 afgewezen, omdat de Staatssecretaris oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor nareis, met name dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn moeder. Dit besluit werd in het bestreden besluit van 22 november 2022 bevestigd, waarop eiser beroep instelde.

De rechtbank heeft de zaak op 31 januari 2023 behandeld. Eiser betoogde dat hij financieel afhankelijk was van zijn moeder en dat de omstandigheden in Turkije, waar hij verbleef, hem in een overlevingsstand hielden. De rechtbank overwoog dat eiser, ondanks zijn claims van afhankelijkheid, in het verleden als kostwinner had gefunctioneerd en dat zijn leeftijd en werkervaring in Syrië en Turkije erop wezen dat hij over een zekere mate van zelfstandigheid beschikte. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en dat eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid viel.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had besloten dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de nareisvergunning. De rechtbank benadrukte dat de moeder van eiser de mogelijkheid had om een reguliere verblijfsvergunning aan te vragen op basis van artikel 8 EVRM, indien zij meer dan gebruikelijk afhankelijk zou zijn van haar zoon. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, in aanwezigheid van griffier mr. R.E.J. Jansen, en werd openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25488

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. C.K.E.E. Fischer-Fuhler),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Procesverloop

In het besluit van 16 april 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen.
In het besluit van 22 november 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [datum] 1994.
1.1.
Eiser is de zoon van referent, [de moeder] . De moeder heeft sinds 12 november 2020 een verblijfsvergunning asiel. Op 19 januari 2021 heeft de moeder een aanvraag ingediend voor een mvv voor het doel ‘nareis’.
1.2.
Omdat de aanvraag voor een mvv is ingediend binnen drie maanden na de dag waarop de verblijfsvergunning is verleend aan de moeder, heeft verweerder de aanvraag getoetst aan de voorwaarden voor nareis, zoals geformuleerd in paragrafen C2/4 en B1/3.3.5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Dit betekent dat verweerder onderzoekt of eiser op het moment dat zijn moeder Nederland is ingereisd feitelijk behoorde tot haar gezin en of de gezinsband nadien niet verbroken is geweest. Eiser behoort tot het gezin van zijn moeder als er sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.
1.3.
In het primaire besluit is de aanvraag voor een mvv afgewezen, omdat eiser volgens verweerder niet voldoet aan de voorwaarden voor nareis. Verweerder heeft geconcludeerd dat tussen moeder en zoon geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid.
1.4.
In het besluit van 23 december 2021 heeft verweerder de bezwaren van eiser daartegen ongegrond verklaard. In het besluit van 23 augustus 2022 heeft verweerder dat besluit ingetrokken, omdat er geen toets is verricht in het kader van het jongvolwassenenbeleid.
1.5.
Eiser heeft zijn bezwaren tegen het primaire besluit mondeling toegelicht tijdens de hoorzitting bij verweerder op 25 oktober 2022.
1.6.
In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Volgens verweerder kan eiser niet als jongvolwassene worden aangemerkt en is geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen moeder en zoon. Ook heeft verweerder geconcludeerd dat eiser niet meer onder het jongvolwassenenbeleid valt, omdat hij over een bepaalde mate van zelfredzaamheid beschikt en in staat is voor
anderen te zorgen.
Jongvolwassenenbeleid
2. Eiser betwist de conclusie van verweerder dat hij financieel onafhankelijk zou zijn en daardoor, in combinatie met zijn leeftijd, niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. Door het lange wachten is eiser gedwongen om zich in Turkije staande te houden. De moeder van eiser heeft in bezwaar toegelicht dat eiser af en toe werk heeft, maar dat hij met het netto inkomen niet een netto jaarinkomen kan verdienen waarmee financiële onafhankelijkheid kan worden aangenomen. Volgens de moeder had verweerder in haar verklaringen aanleiding moeten zien om juist te concluderen dat eiser nauwelijks rondkomt en afhankelijk is van derden.
2.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. Daarbij is niet alleen in aanmerking genomen dat eiser ten tijde van de aanvraag 26 jaar oud was, maar zijn alle omstandigheden in samenhang bezien, aldus verweerder. Volgens verweerder is van belang dat eiser zowel in Syrië als Turkije fulltime heeft gewerkt, jarenlang kostwinner van het gezin is geweest en zichzelf en zijn familieleden van levensonderhoud heeft voorzien. Deze feiten, in combinatie met zijn leeftijd, maakt dat verweerder eiser beschouwt als zelfstandig. Hierdoor behoort hij niet langer tot het gezin van zijn moeder, zodat de gezinsband als verbroken moet worden aangemerkt. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) stelt verweerder dat een eenmaal verbroken gezinsband niet kan worden hersteld.
2.2.
Voor het aannemen van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarige kinderen en hun ouders moet in beginsel sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
Het jongvolwassenenbeleid (paragraaf B7/3.8.1 van de Vc 2000) vormt daarop een uitzondering.
In de toepasselijke gevallen neemt verweerder familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
  • jongvolwassen is;
  • met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
  • niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
  • geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
2.3.
Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat eiser niet meer als jongvolwassene tot het gezin van zijn moeder behoort. Verweerder heeft die conclusie gebaseerd op een aantal contra-indicaties. Zo is bij het besluit betrokken dat eiser in Syrië in een restaurant werkte en in Turkije heeft gewerkt in een winkel voor schroeven. Volgens verweerder is een fulltime baan aan te merken als een stap naar zelfstandigheid en daarmee een contra-indicatie. Daarnaast is bij het besluit betrokken dat eiser tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft verklaard dat hij in Turkije een grote steun was voor zijn moeder en voor haar zorgde. Daarnaast is de leeftijd van eiser ten tijde van het besluit (28 jaar oud) betrokken. Ook zijn verklaringen over zijn relaties in het verleden en (later afgeblazen) trouwplannen met zijn nicht meegewogen. Verweerder heeft uit het voorgaande geconcludeerd dat eiser over enige mate van zelfredzaamheid beschikt en in staat is om voor anderen te zorgen. Hierom valt hij volgens verweerder niet onder het jongvolwassenenbeleid.
2.4.
De rechtbank overweegt dat eiser tijdens de hoorzitting in bezwaar op 25 oktober 2022 zelf heeft verklaard dat hij in Syrië een fulltime baan had in een restaurant en in Turkije fulltime in een winkel voor schroeven heeft gewerkt. Eiser heeft daarnaast verklaard dat hij in Syrië samen met zijn broer de kostwinner van het gezin was. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verweerder niet ten onrechte in het bestreden besluit heeft geconcludeerd dat eiser als kostwinner van het gezin kon worden aangemerkt. Dit aspect is dan ook niet ten onrechte als contra-indicatie meegewogen. Dat eiser thans geen werk heeft in Turkije en financieel ondersteund wordt door zijn vader, maakt het voorgaande niet anders.
2.5.
Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte bij de besluitvorming betrokken dat eiser zich in Turkije heeft kunnen redden. Naar het oordeel van de rechtbank gaat een vergelijking met de door eiser aangeleverde AbRvS-jurisprudentie (o.a. de uitspraak van 23 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2863) niet op. Eiser kon in het land van herkomst (Syrië) als kostwinner worden aangemerkt. Aldus bestonden op dat moment al aanwijzingen dat eiser over een zekere mate van zelfstandigheid beschikte. Het betoog van eiser dat verweerder ten onrechte een doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan zijn zelfredzaamheid in Turkije wordt niet gevolgd. Immers heeft verweerder bijkomende factoren meegewogen en in onderlinge samenhang bezien. Zo zijn ook zijn leeftijd, zijn rol binnen het gezin in Turkije en in het land van herkomst, en de trouwplannen met zijn nicht betrokken. Die omstandigheden, in combinatie met het feit dat eiser reeds voor vertrek naar Turkije kostwinner was en jarenlang heeft voorzien in het levensonderhoud van zichzelf en zijn familie, maken dat verweerder niet ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser zelfredzaam is en daarom als zelfstandig kan worden beschouwd. Verweerder heeft daaraan niet ten onrechte de conclusie verbonden dat eiser hierdoor niet langer tot het gezin van zijn moeder behoort en de gezinsband niet ten onrechte als verbroken beschouwd.
2.6.
Dat betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid valt.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
3. Eiser voert aan dat er omstandigheden zijn die een herziening van het bestreden besluit rechtvaardigen. Door de oorlog in Syrië is het gezin verscheurd. Wegens financiële redenen kon de moeder alleen de jongste zoon meenemen naar Nederland. Eiser, de oudste zoon, is in Turkije achtergebleven. Eiser betoogt dat hij in Turkije in de overlevingsstand staat, wachtende op het moment om met zijn moeder herenigd te worden. Eiser heeft het mentaal zwaar zonder zijn moeder en betoogt dat hij emotioneel en psychisch wel degelijk afhankelijk is van haar. Voor vertrek naar Turkije waren moeder en zoon op elkaar aangewezen vanwege het ontbreken van de vader in het gezin. Alleen al hierom is sprake van een meer dan normale band tussen moeder en zoon, aldus eiser. Een langere verwijdering van zijn moeder zal hem nog meer beschadigen. Ten onrechte heeft verweerder tijdens de hoorzitting geen vragen gesteld over de psychische gezondheid van eiser.
3.1.
Verweerder stelt dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiser niet kan functioneren zonder hulp van zijn moeder. De niet nader onderbouwde stelling dat eiser in Turkije in de overlevingsstand staat en psychische problemen zou hebben, maakt niet dat daarom sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid, aldus verweerder.
3.2.
Uit paragraaf C2/4.1. van de Vc 2000 volgt dat verweerder aanneemt dat sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, als een meerderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin van de moeder. Dit wordt aangenomen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
(more than normal emotional ties)tussen eiser en zijn moeder.
3.3.
Uit vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat bij relaties tussen meerderjarige kinderen en hun ouder(s) voor het aannemen van beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM sprake dient te zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid (‘additional elements of dependency’). Zie onder meer de arresten A.W. Khan tegen Verenigd Koninkrijk van 12 juni 2010 (nr. 47486/06) en Kopf en Liberda tegen Oostenrijk van 17 april 2012 (nr. 1598/06). De vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid is een vraag van feitelijke aard en de beantwoording van die vraag is afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Voor de beoordeling daarvan kunnen volgens het EHRM de volgende aspecten relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële betrokkenheid, de mate van emotionele afhankelijkheid en de gezondheid van betrokkene. Deze elementen moeten in onderlinge samenhang worden bezien. Daarbij zullen steeds alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen.
3.4.
De rechtbank overweegt dat uit het verslag van de hoorzitting in bezwaar van
25 oktober 2022 blijkt dat eiser en zijn moeder tot aan haar vertrek uit Turkije in augustus 2020 altijd hebben samengewoond. In Syrië woonde eiser met zijn moeder, broertje en zus. Vanwege de afwezigheid van vader waren eiser en zijn broertje kostwinner. Eiser heeft daarnaast aangegeven dat hij dagelijks via WhatsApp contact heeft met zijn moeder. Dat is echter niet nader met bewijsstukken onderbouwd. Hoewel begrijpelijk is dat eiser zijn moeder mist, heeft hij niet met bewijsstukken aangetoond dat er een emotionele en/of medische afhankelijkheid van moeder is die de gebruikelijke band tussen moeder en zoon overstijgt. Dat eiser momenteel financieel afhankelijk zou zijn van zijn vader, zegt niets over een eventuele afhankelijkheid van zijn moeder. Dat eiser psychische problemen zou hebben is niet nader onderbouwd. Verweerder heeft daar, anders dan eiser stelt, niet in het bijzonder naar hoeven vragen tijdens de hoorzitting. In eisers antwoord op de vraag ‘hoe gaat het met uw gezondheid?’ heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om zijn psychische gesteldheid nader te bevragen. In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat eiser meer dan gebruikelijk afhankelijk is van zijn moeder.
3.5.
Gelet op het voorgaande behoort eiser niet langer feitelijk tot het gezin van zijn moeder. Eiser voldoet daarmee niet aan de voorwaarden van de nareisvergunning. Verweerder heeft geen belangenafweging in de zin van artikel 8 EVRM hoeven maken. De door eiser ter zitting aangevoerde uitspraak van de AbRvS van 13 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2006) maakt dat oordeel niet anders. Deze uitspraak ziet namelijk enkel op reguliere gezinshereniging tussen meerderjarige kinderen en hun ouders. In het geval van een aanvraag nareis dient enkel beoordeeld te worden of er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen de referent en zijn gezinsleden. Een belangenafweging op grond van artikel 8 EVRM is geen onderdeel van deze toetsing. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de AbRvS van 19 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1555, in het bijzonder r.o. 2.8.2.
3.6.
Tot slot wordt opgemerkt dat het de moeder vrij staat om namens eiser een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op basis van artikel 8 EVRM in te dienen voor verblijf als familielid op de grond dat moeder meer dan gebruikelijk afhankelijk is van haar zoon.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.