In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Nigeriaanse nationaliteit, op 4 augustus 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 15 september 2020 Italië verzocht om eiser terug te nemen op basis van de Dublinverordening. Echter, op 15 april 2021 werd meegedeeld dat eiser niet tijdig was overgedragen aan Italië, waardoor hij werd toegelaten tot de nationale procedure. Eiser diende op 30 april 2021 een nieuwe asielaanvraag in, maar deze werd op 9 februari 2022 ongegrond verklaard. Dit besluit werd op 15 juli 2022 ingetrokken. Eiser heeft de Staatssecretaris op 18 november 2022 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag en heeft op 8 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft rechtsgeldig in gebreke gesteld en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.