ECLI:NL:RBDHA:2023:5807

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
22 april 2023
Zaaknummer
NL22.19535
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag en verzoek om dwangsom

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Eritrese nationaliteit, op 17 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na een periode van inactiviteit heeft eiser op 31 augustus 2022 de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiser op 29 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag. Op 7 december 2022 heeft de staatssecretaris alsnog op de aanvraag beslist en deze ingewilligd. Eiser heeft echter aangegeven dat hij zijn beroep wenst te handhaven, ondanks de beslissing van de staatssecretaris. De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk is, omdat de staatssecretaris inmiddels een besluit heeft genomen. Het beroep tegen het besluit van 7 december 2022 is ongegrond, omdat de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom aan eiser is verschuldigd. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die hebben geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het Unierecht en dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt bij het niet tijdig nemen van een besluit op een asielaanvraag.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de staatssecretaris met het alsnog nemen van een besluit tijdens het beroep moet worden aangemerkt als tegemoetkoming, wat aanleiding geeft om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19535

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.J. de Boer)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Wildeboer).

ProcesverloopEiser heeft op 17 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Eiser heeft verweerder op 31 augustus 2022 in gebreke gesteld.
Eiser heeft op 29 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.
Op 7 december 2022 heeft verweerder alsnog op de aanvraag van eiser beslist en deze ingewilligd.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 7 februari 2023 aangegeven dat eiser zijn beroep wenst te handhaven.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser verzoekt het beroep gegrond te verklaren en het, met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit, te vernietigen. Verder verzoekt eiser de rechtbank de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen en te bepalen dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de door de rechtbank bepaalde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Ten slotte vraagt eiser de rechtbank verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1.
Op 7 december 2022 heeft verweerder alsnog een besluit genomen op de aanvraag van eiser. Gelet hierop is er voor de rechtbank geen aanleiding meer om conform artikel 8:55d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat verweerder alsnog een besluit op het verzoek dient te nemen. Het beroep is daarom, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen heeft ook betrekking op het alsnog genomen besluit. Dit volgt uit artikel 6:20, derde lid, van de Awb. Eiser kan zich niet met dit besluit verenigen, omdat in het besluit geen vaststelling van de bestuurlijke dwangsom is opgenomen.
2.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft zich in twee uitspraken van 30 november 2022 uitgelaten over de verbindendheid van de artikel 1 van de Tijdelijke wet [1] voor zover dat artikel de mogelijkheid uitsluit dat in de asielprocedure de staatssecretaris een dwangsom verbeurt wanneer hij na ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag (de bestuurlijke dwangsom) en dat de bestuursrechter bepaalt dat de staatssecretaris een in een uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt (de rechterlijke dwangsom). Naar het oordeel van de ABRvS is de Tijdelijke wet niet in strijd met het Unierecht, voor zover daarbij de bestuurlijke dwangsom in asielzaken is uitgesloten. Dit betekent dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet tijdig een besluit op de asielaanvraag neemt.
2.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser is verschuldigd. Het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het besluit van 7 december 2022, is daarom ongegrond.
3. Het alsnog nemen van een besluit gedurende het beroep niet tijdig moet worden aangemerkt als tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb, zodat aanleiding bestaat om verweerder met analoge toepassing van dit artikel te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken. [2] Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5). Het gewicht van de zaak is bepaald op licht omdat het bij dit beroep uitsluitend gaat om het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 7 december 2022, ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt.

Voetnoten

2.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2195.