ECLI:NL:RBDHA:2023:5975

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL23.3837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Nigeriaanse nationaliteit, op 11 april 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft op 2 februari 2022 verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft op 22 september 2022 in een eerdere uitspraak (zaaknummer NL22.4466) geoordeeld dat het beroep van eiser gegrond was en verweerder heeft opgedragen binnen acht weken opnieuw te beslissen op de aanvraag. Eiser heeft op 8 februari 2023 opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder deze termijn niet heeft nageleefd.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser. Tevens is er een dwangsom opgelegd van € 200,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 418,50, die door verweerder moeten worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3837

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 11 april 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft op 2 februari 2022 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Het beroep dat vervolgens door eiser is ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit is op 22 september 2022 door deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht (zaaknummer NL22.4466), gegrond verklaard.
Voorts heeft de rechtbank in die uitspraak verweerder opgelegd binnen acht weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser. Eiser heeft op 8 februari 2023 beroep ingesteld omdat verweerder dat niet heeft gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.
5. Op 22 september 2022 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, het beroep met zaaknummer NL22.4466 gegrond verklaard. In die uitspraak heeft de rechtbank aan verweerder een beslistermijn opgelegd van acht weken. Als verweerder zich niet aan deze termijn zo houden, verbeurt hij een dwangsom van €100,- per dag met een maximum van €7.500,-. Eiser stelt nu nogmaals beroep in omdat de beslistermijn is verlopen en de dwangsom is volgelopen. De rechtbank stelt vast dat verweerder nog geen besluit heeft genomen.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (hierna: de Tijdelijke wet) is bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
8. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft zich in twee uitspraken van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) uitgelaten over de verbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet voor zover dat artikel de mogelijkheid uitsluit dat in de asielprocedure de staatssecretaris een dwangsom verbeurt wanneer hij na ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag (de bestuurlijke dwangsom) en dat de bestuursrechter bepaalt dat de staatssecretaris een in een uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt (de rechterlijke dwangsom). Naar het oordeel van de ABRvS is het uitsluiten van het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom niet in strijd met het Unierecht. Dit betekent dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet binnen twee weken na ingebrekestelling alsnog een besluit neemt op de asielaanvraag van de vreemdeling. Het afschaffen van de rechterlijke dwangsom in asielzaken heeft de ABRvS wél in strijd met het Unierecht geacht. Artikel 1 van de Tijdelijk wet is in zoverre onverbindend.
9. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat verweerder alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser.
10. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de ABRvS verweerder gevolgd in het standpunt dat een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-wekenmodel) passend is. In het onderhavige geval heeft na de uitspraak van de rechtbank een aanvullend gehoor plaatsgevonden. Verweerder hoeft alleen nog de beslissing te nemen.
11. De ABRvS heeft in de hierboven genoemde uitspraak van 8 juli 2020 overwogen dat de rechter er in asielzaken rekening mee houdt dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Dit aspect van behoorlijk bestuur is een algemeen beginsel van het Unierecht waaraan de rechter toetst (arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2014, H.N., ECLI:EU:C:2014:302, punten 49, 50 en 56). Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn verplicht lidstaten procedures in elk geval uiterlijk binnen 21 maanden af te ronden. De rechter stelt dus geen onnodig lange nadere termijn en neemt in ieder geval de bovengrens van 21 maanden in acht.
12. Het verzoek van verweerder om gelet op de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) een termijn van acht weken op te leggen, volgt de rechtbank niet.
13. Eiser heeft zijn asielaanvraag op 21 april 2021 ingediend. De bovengrens van 21 maanden, waarbinnen verweerder de asielaanvraag moet hebben behandeld, is op 11 januari 2023 overschreden. Verweerder kan dus niet meer binnen redelijke termijn een beslissing nemen op de asielaanvraag van eiser. In de onderhavige zaak heeft al tweemaal een nader gehoor plaats gevonden en op 29 november 2022 nog een aanvullend gehoor. Verweerder hoeft alleen nog een beslissing te nemen. De rechtbank legt verweerder daarom de in het bestuursrecht gebruikelijke termijn van twee weken op om te beslissen op de asielaanvraag van eiser, op grond van artikel 8:55d, eerste lid, Awb.
14. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij deze termijn overschrijdt. Het staat de rechter vrij de hoogte van de dwangsom te bepalen, zolang hij daarbij redelijke grenzen in acht neemt. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (LOVB), waarin alle zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag zijn vertegenwoordigd, heeft op 25 maart 2020 unaniem geadviseerd dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100,- voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500,-. De rechtbank ziet echter aanleiding om die dwangsom te verhogen tot een bedrag van € 200,- per dag, met een maximum van € 15.000,-, nu verweerder nog steeds geen gevolg heeft gegeven aan de onder 5 genoemde opdracht van de rechtbank.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van N.G. Fuller, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.