ECLI:NL:RBDHA:2023:6044

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL23.11106
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot Marokkaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van een maatregel van bewaring, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te bezitten en geboren te zijn op [geboortedag] 2001, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, die op 17 februari 2023 is opgelegd. Eiser verzocht tevens om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek op 19 april 2023 gesloten zonder zitting, na ontvangst van een voortgangsrapportage van verweerder.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden tot het sluiten van het onderzoek dat aan de eerdere uitspraak ten grondslag lag. De huidige beoordeling betreft alleen de rechtmatigheid van de maatregel sinds dat moment. Eiser betoogt dat verweerder onzorgvuldig en onvoldoende voortvarend handelt, vooral in het licht van een Prüm-onderzoek dat is uitgevoerd in België en Spanje. Eiser stelt dat de resultaten van dit onderzoek cruciaal zijn voor de Marokkaanse autoriteiten en de inwilligbaarheid van zijn LP-aanvraag.

De rechtbank concludeert echter dat verweerder zorgvuldig en voldoende voortvarend handelt. Er is zicht op uitzetting naar Marokko, en verweerder heeft verschillende stappen ondernomen, waaronder het indienen van een LP-aanvraag en het voeren van vertrekgesprekken met eiser. De rechtbank ziet geen aanleiding om nadere informatie van verweerder te eisen en oordeelt dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.11106

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 17 februari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 19 april 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2001 en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij de maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2786. Uit deze uitspraak volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds dat moment de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onzorgvuldig en onvoldoende voortvarend handelt. In de voortgangsrapportage staat dat er een Prüm-onderzoek heeft plaatsgevonden, waarbij onderzoek is verricht in België en Spanje. Het resultaat van dit onderzoek heeft verweerder niet overgelegd. Eiser meent dat het beoordelen van de voldoende voortvarende handelswijze van verweerder vereist dat de rechtbank op de hoogte is van de informatie die uit dit Prüm-onderzoek is voortgekomen. Deze informatie kan van belang zijn voor de Marokkaanse autoriteiten in hun onderzoek naar de inwilligbaarheid van de LP [2] -aanvraag. Daarnaast is eiser van mening dat zicht op uitzetting naar Marokko binnen aan redelijke termijn ontbreekt.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zorgvuldig en voldoende voortvarend handelt. Vaststaat dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting in het geval van Marokko. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2022. [3] De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Verweerder heeft immers op 22 februari een LP-aanvraag ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten en heeft op 24 februari 2023, 15 maart 2023 en 6 april 2023 de Marokkaanse autoriteiten schriftelijk gerappelleerd. Ook zijn er op 22 februari 2023 en 17 maart 2023 vertrekgesprekken gevoerd met eiser. Verder is uit het voortgangsrapport is gebleken dat een Prüm-onderzoek is opgestart en afgerond op 2 maart 2023. Niet is gebleken dat uit dit onderzoek resultaten naar voren zijn gekomen die gevolgen hebben voor het verlenen van een LP aan eiser. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en ziet geen aanleiding om verweerder te gebieden nadere informatie te verstrekken. De sinds het indienen van de LP-aanvraag verstreken tijd leidt zonder nadere aanknopingspunten niet op voorhand tot twijfel over de vraag of de Marokkaanse autoriteiten voor eiser een LP zullen afgeven of dat er nog een presentatie zal plaatsvinden.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Laissez-passer.
3.ECLI:NL:RVS:2022:3269. Ook in een aantal latere uitspraken van 24 november 2022 en 2 februari 2023 (onder andere ECLI:NL:RVS:2022:3447 en ECLI:NL:RVS:2023:438) zet de Afdeling deze lijn ten aanzien van (zicht op uitzetting naar) Marokko voort.