ECLI:NL:RBDHA:2023:6230

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
NL22.1848
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.I.H. Kerstens - Fockens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Nigeriaanse man met biseksuele geaardheid en de beoordeling van de geloofwaardigheid door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse man die stelt biseksueel te zijn. De eiser heeft op 4 februari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag, die op 16 juli 2020 was ingediend. De staatssecretaris heeft de aanvraag op 14 juni 2022 afgewezen, wat de eiser niet accepteerde. Tijdens de zitting op 22 maart 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de biseksuele geaardheid van de eiser niet aannemelijk zou zijn. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende rekening heeft gehouden met de verklaringen van de eiser over zijn seksuele ervaringen en de problemen die hij in Nigeria ondervindt vanwege zijn geaardheid. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk, maar het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 2.092,50 worden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1848

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Saglik).

ProcesverloopOp 4 februari 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn asielaanvraag van 16 juli 2020.

Bij besluit van 14 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond [1] .
Bij bericht van 16 juni 2022 heeft eiser laten weten dat hij het niet eens is met het bestreden besluit en dat hij zijn beroep handhaaft [2] .
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig J.E. Hynd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij stelt biseksueel te zijn. Eiser heeft in Nigeria seksueel contact gehad met een vriend (hierna: [naam]) en dit is door [naam] bekend gemaakt bij zijn gemeenschap. Eiser vreest daarom voor de Nigeriaanse autoriteiten, voor zijn gemeenschap en voor de familie van [naam]. Ook vreest eiser voor de mensenhandelaar die hem naar Europa heeft gebracht.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat hij de gestelde biseksuele geaardheid van eiser en de daaruit voortkomende problemen niet geloofwaardig vindt. Hierbij is onder meer van belang dat eiser wisselend en tegenstrijdig zou hebben verklaard over het ontdekken van zijn geaardheid, zijn seksuele ervaringen, het moment waarop hij zich realiseerde dat hij biseksueel is en de gevoelens die daarbij kwamen kijken. Verder vindt verweerder dat eiser tegenstrijdig, vaag en summier heeft verklaard over zijn relatie met [naam] en over zijn behoefte aan contact met andere mannen. Ook zou hij niet inzichtelijk hebben gemaakt in hoeverre hij de risico’s van zijn geaardheid en handelingen tegen elkaar heeft afgewogen. Tot slot blijkt niet dat eiser kennis heeft van de situatie voor homo- en biseksuelen in Nederland en heeft eiser summier verklaard over de problemen die homo- en biseksuelen in Nigeria ondervinden, aldus verweerder.
Verweerder gelooft wel dat eiser tegen betaling met behulp van een mensenhandelaar naar Europa is gekomen, maar dit maakt volgens verweerder niet dat eiser een gegronde vrees heeft voor vervolging of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade.
Tot slot heeft verweerder in het bestreden besluit vermeld dat hij eiser geen dwangsom verschuldigd is vanwege de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (hierna: de Tijdelijke wet).
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte niet gelooft dat hij biseksueel is. Hij wijst hierbij allereerst op de omstandigheid dat verweerder bij alle gehoren gebruik heeft gemaakt van een niet-registertolk. Hij is daarmee in zijn belangen geschaad, nu de geloofwaardigheid van zijn biseksuele geaardheid staat of valt bij de precieze verklaringen (en dus vertalingen daarvan) over zijn geaardheid. Verder komt het betoog van eiser er in de kern op neer dat hij wel degelijk voldoende inzichtelijk, consistent en compleet heeft verklaard. Zijn verklaringen zijn niet tegenstrijdig, summier of vaag. Verweerder is ook onvoldoende ingegaan op de zienswijze. Bepaalde onderdelen heeft eiser namelijk onderbouwd bestreden, maar deze onderdelen heeft verweerder in het bestreden besluit gehandhaafd zonder in te gaan op eisers zienswijze. Verweerder heeft verder in strijd met de samenwerkings- en onderzoeksplicht gehandeld, door geen nader onderzoek te doen naar de huidige relatie van eiser in Nederland en het overgelegde politiedocument waaruit blijkt dat eiser wordt gezocht door de politie. Tot slot betoogt eiser dat verweerder ten onrechte niet heeft betrokken dat eiser seksueel is uitgebuit door de betreffende mensenhandelaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?

Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen

4. De rechtbank stelt voorop dat zij al uitspraak heeft gedaan op een eerder door eiser ingesteld beroep tegen het niet tijdig beslissen. Dat beroep is op 9 december 2021 gegrond verklaard [3] . Verweerder is toen opgedragen om binnen een termijn van 8 weken een besluit op eisers aanvraag te nemen. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen die termijn een besluit heeft genomen, maar dat er wel op 14 juni 2022 een besluit is genomen. Uit vaste rechtspraak [4] volgt dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, omdat er inmiddels een besluit is genomen. De rechtbank verklaart het beroep voor zover dat gericht is tegen het niet tijdig beslissen daarom kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet in het voorgaande wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. In rechtsoverweging 8 gaat de rechtbank hier verder op in.

Het beroep tegen het alsnog genomen besluit

5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser zijn biseksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank vindt hierbij meerdere aspecten van belang. Zij zal hieronder de belangrijkste punten bespreken.
De ontdekking van de seksuele geaardheid
5.1.
Volgens verweerder heeft eiser wisselend en tegenstrijdig verklaard over de ontdekking van zijn geaardheid. Verweerder werpt tegen dat eiser in zijn vrije asielrelaas tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat deze ontdekking plaatsvond toen hij op een hotelkamer voor het eerst een seksuele ervaring met een man had, terwijl eiser later zou hebben verklaard dat hij al in 2006 door gesprekken met een Zuid-Afrikaanse vriend tot deze ontdekking kwam. Verweerder werpt verder tegen dat eiser nog twee andere momenten noemt dat hij tot de ontdekking kwam, namelijk op zijn 12de of 13de levensjaar en tijdens zijn vroege kinderjaren.
5.2.
De rechtbank kan deze motivering van verweerder niet volgen en is van oordeel dat eiser op deze punten niet tegenstrijdig heeft verklaard. Allereerst stelt de rechtbank vast dat uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat eiser (in zijn vrije asielrelaas) niet heeft verklaard dat hij voor het eerst tot het inzicht kwam dat hij biseksueel is toen hij in 2016 voor het eerst seksueel contact had met een man. Daarbij komt dat eiser juist in zijn vrije relaas al benoemt dat hij eerder in aanraking was gekomen met de homoseksuele Zuid-Afrikaanse vriend die hem dingen vertelde over homoseksualiteit. De tegenwerping over de ontdekking van zijn geaardheid toen hij 12 of 13 was, dan wel tijdens zijn vroege kinderjaren, volgt de rechtbank ook niet zonder meer. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt namelijk dat de gehoormedewerker heel gericht heeft gevraagd of eiser al nieuwsgierigheid naar jongens/mannen had “vanaf jongs af aan, bijvoorbeeld vanaf zijn dertiende”. Eiser antwoordt daarop enkel bevestigend en begint dan te vertellen over zijn ervaringen als acht-/negenjarige en de fysieke spelletjes die hij toen speelde met andere jongetjes. Uit het verslag van het aanvullend gehoor blijkt dat eiser heeft verklaard dat hij als klein jongetje met andere jongetjes speelde en toen al gevoelens had voor andere jongetjes. Eiser heeft echter ook verklaard dat hij dat destijds niet als zodanig kon verbinden aan homoseksualiteit en dat hij die gevoelens nu achteraf bezien kan plaatsen in het proces van het ontdekken van zijn geaardheid. De rechtbank citeert hieronder een paar verklaringen van eiser om dit naar voren te brengen:

Toen ik klein was heb ik wel gevoelens gehad voor jongens. Alleen als klein kind heb ik dat als onschuldig beschouwd. … Het was voor mij als klein kind niet duidelijk dat ik bewust gevoelens had voor jongens. … Toen ik klein was had ik nooit eerder gehoord van homoseksualiteit of dat soort dingen. Ik kon ook geen verbinding maken met wat wij aan het doen waren. Nu ik veel meer weet over homoseksualiteit kan ik nu achteraf zeggen: oké het was daar al een beetje begonnen of te zien. Maar toen op dat moment waren wij onschuldig met elkaar aan het spelen.
De rechtbank ziet niet in hoe de voorgaande verklaringen tegenstrijdig zijn met eisers verklaringen over de gesprekken die hij met de Zuid-Afrikaanse vriend voerde en de verklaringen over zijn eerste seksuele ervaring met een man. Met de motivering in het bestreden besluit lijkt verweerder als vereiste te stellen dat eiser één specifiek moment zou moeten kunnen benoemen waarop hij zijn biseksuele geaardheid ontdekte. De rechtbank stelt echter vast, in lijn met eisers betoog, dat eiser juist over meerdere momenten heeft verklaard om inzicht te geven in zijn proces van bewustwording. De rechtbank wijst in dit kader ook op de relevante werkinstructie van verweerder in dit soort zaken, waarin wordt gesproken over “een proces van ontdekking van de gerichtheid” [5] . Alleen al gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser met zijn verklaringen niet op een persoonlijke en authentieke wijze heeft verklaard over zijn geaardheid.
Seksuele ervaringen
5.3.
Verweerder heeft verder tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn seksuele ervaringen en dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. Verweerder wijst er hierbij op dat eiser in het nader gehoor enerzijds heeft verklaard dat hij in 2016 voor het eerst seksueel contact heeft gehad met een andere man, terwijl hij anderzijds in het aanvullende gehoor heeft verklaard al op jonge leeftijd seksuele handelingen te hebben verricht met andere jongetjes.
5.4.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat deze verklaringen tegenstrijdig zijn. Eiser heeft in het nader gehoor zowel over de seksuele ervaring met de man verklaard als over de seksuele spelletjes die hij als acht-/negenjarige heeft gespeeld. Eiser heeft in de zienswijze en in beroep uitgelegd dat een duidelijk onderscheid valt te maken tussen enerzijds een bewuste homoseksuele ervaring als volwassen man en anderzijds seksuele spelletjes die acht-/negenjarigen spelen. Gelet hierop en onder verwijzing naar rechtsoverweging 5.2. is de rechtbank van oordeel dat van een tegenstrijdigheid dan ook geen sprake is. Dat uit rechtspraak van het Hof [6] volgt dat verweerder niet mag vragen naar details over de wijze waarop eiser praktisch invulling geeft aan zijn geaardheid, maakt volgens de rechtbank niet dat verweerder een dergelijk onderscheid niet zou kunnen maken.
Gevoelens en gedachten met betrekking tot de geaardheid
5.5.
Ook heeft verweerder tegengeworpen dat er twijfels bestaan over de vraag of eiser wel daadwerkelijk homoseksuele gevoelens heeft. Verweerder heeft hiervoor in het voornemen onder meer gewezen op de verklaring van eiser dat hij zijn homoseksuele gevoelens en behoeftes tijdens zijn huwelijk onderdrukte door fysiek contact met zijn vrouw. Nadat eiser deze tegenwerping in de zienswijze heeft bestreden, stelt verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt dat hij zich volgens vaste jurisprudentie van het Hof [7] niet kan uitlaten over de vraag of seks met zijn echtgenote een geschikt middel is om homoseksuele gevoelens te onderdrukken. De rechtbank onderstreept die laatste bevinding van verweerder (zie ook 5.4.). Dat brengt echter ook met zich mee dat verweerder de betreffende verklaringen van eiser over de manier van het onderdrukken van zijn gevoelens überhaupt niet had mogen tegenwerpen. Een andere conclusie zou betekenen dat verweerder bepaalde punten tegen zou kunnen werpen zonder dat eiser de mogelijkheid heeft om die gemotiveerd te weerleggen (zie wederom 5.4.). Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat getwijfeld moet worden aan de homoseksuele gevoelens van eiser.
5.6.
Daarnaast zou eiser volgens verweerder over homoseksuelen hebben verklaard alsof het een groep mensen is tot welke groep hij zelf niet behoort. Eiser zou zich dus niet onder de groep van homoseksuele mannen scharen en dit onderstreept volgens verweerder de ongeloofwaardigheid van eisers relaas over zijn homo- of biseksuele geaardheid. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit niet heeft kunnen tegenwerpen. Voorop staat dat eiser in de zienswijze al heeft aangegeven dat er geen register-tolk is gebruikt tijdens de gehoren en dat hij deze specifieke verklaringen niet zo bedoeld heeft. Dat inderdaad op juist dit punt de precieze nuance wordt vertaald dan wel op dit punt afdoende wordt doorgevraagd acht de rechtbank des te belangrijker juist vanwege hetgeen eiser heeft verteld over zijn bewustwordingsproces. Zo omschrijft hij ook het gelukkige huwelijk met zijn vrouw, het verdriet van haar verlies, de manier waarop in Nigeria naar homoseksualiteit wordt gekeken en hoe het dus geruime tijd heeft geduurd voordat hij zich volledig bewust werd van zijn eigen homoseksuele kant. Ook als eiser werkelijk heeft verklaard over homoseksuelen op een manier alsof hij niet tot die groep behoort, kan dit volgens de rechtbank niet zonder meer worden tegengeworpen. Onder de bovengenoemde persoonlijke omstandigheden van eiser is het namelijk niet onbegrijpelijk dat hij als biseksuele man zich niet vol overgave heeft geschaard onder de groep homoseksuele mannen.
Conclusie over de geaardheid
5.7.
Nu het zwaartepunt bij lhbti-zaken ligt bij de antwoorden op de vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling ten aanzien van zijn seksuele geaardheid, is de rechtbank al gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser zijn biseksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat eiser in beroep ook terecht heeft betoogd dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op alle punten die eiser in zijn zienswijze heeft genoemd om het voornemen op belangrijke onderdelen te betwisten.
Gestelde problemen vanwege geaardheid
5.8.
Verweerder heeft in de besluitvorming gemotiveerd dat de ongeloofwaardig geachte biseksuele geaardheid van eiser grote afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de gestelde problemen naar aanleiding van eisers geaardheid. Gelet op 5.7. heeft verweerder alleen al daarom onvoldoende gemotiveerd dat de door eiser gestelde problemen vanwege zijn geaardheid ongeloofwaardig zijn.
5.9.
De rechtbank voegt daar nog het volgende aan toe. Verweerder heeft in de besluitvorming tegengeworpen dat eisers verklaringen (over de gebeurtenissen ná de bekendmaking door [naam]) enkel zijn gebaseerd op vermoedens en informatie van derden. De rechtbank stelt voorop dat eiser heeft verklaard dat hij ook niet in zijn woonplaats was toen [naam] in de gemeenschap bekend maakte dat hij seks had gehad met eiser. Hij is daar – nadat hij door zijn familie op de hoogte was gesteld van [naam]’s openbaringen – ook niet meer geweest. Eiser zal daarom voor informatie met name afhankelijk zijn van derden. Daar komt bij dat eiser bij zijn zienswijze een kopie van een politierapport heeft overgelegd waarin staat vermeld dat hij wordt gezocht vanwege het seksuele contact met [naam]. Hoewel deze kopie, in tegenstelling tot het origineel dat nog in Nigeria zou zijn, niet op authenticiteit kan worden onderzocht, zou dit tot op zekere hoogte een bevestiging kunnen vormen van eisers verklaringen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd welk gewicht aan deze kopie kan worden gehecht, nu verweerder in het bestreden besluit heeft volstaan met de opmerking dat het document niet op echtheid kan worden onderzocht en dat de inhoud niet goed leesbaar en niet gedateerd is. Gezien in samenhang met de overige motiveringsgebreken volstaat dit niet.
Conclusie over de gestelde problemen vanwege de geaardheid
5.10.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eisers gestelde problemen vanwege zijn geaardheid ongeloofwaardig zijn.
Dwangsom
5.11.
De rechtbank overweegt tot slot ten aanzien van het dwangsombesluit het volgende. In de Tijdelijke wet, zoals deze geldt vanaf 11 juli 2021, is neergelegd dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. [8] Op 30 november 2022 heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat de Tijdelijke wet, voor zover daarin is uitgesloten dat verweerder een dwangsom verbeurt indien hij na een ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, het Unierechtelijke beginsel van effectieve rechtsbescherming en het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel. [9] Dit betekent dat verweerder in het besluit terecht heeft vastgesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser heeft verbeurd.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet-tijdig beslissen is niet-ontvankelijk.
7. Het beroep voor zover dat is gericht tegen het alsnog genomen besluit is gegrond. Verweerder heeft zijn standpunt dat de door eiser gestelde biseksuele geaardheid en de daaruit voortkomende problemen ongeloofwaardig zijn, onvoldoende gemotiveerd. De overige beroepsgronden van eiser behoeven geen bespreking. Het ligt nu op de weg van verweerder om de gestelde geaardheid en de daaruit voortkomende problemen opnieuw integraal te beoordelen, waarbij ook de door eiser overgelegde stukken (de kopie van het politierapport en het stuk van het COC) betrokken moeten worden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen en daarbij rekening moeten houden met deze uitspraak.
8. Eiser krijgt een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt in verband met zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-, en een wegingsfactor 0,5).
9. Omdat het beroep tegen het alsnog genomen bestreden besluit gegrond is, ziet de rechtbank ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser in dat beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op eisers aanvraag niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het alsnog genomen besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens - Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zaaknummer NL21.17391.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3348).
5.WI 2019/17 Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd.
6.Het arrest A (C-148/13), B (C-149/13), C (C-150/13) tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2406.
7.Zie het arrest A, B, C.
8.Artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Stb. 2020, 242).
9.Uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352).