ECLI:NL:RBDHA:2023:6348

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
NL22.24639
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser van Iraakse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor verlenging van de geldigheidsduur van zijn reguliere verblijfsvergunning, welke door de Staatssecretaris op 17 juni 2022 werd ingewilligd. Echter, het bezwaar van de eiser tegen een eerder besluit van 3 november 2022 werd ongegrond verklaard. Op 15 december 2022 werd de aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning opnieuw ingewilligd, wat leidde tot de intrekking van het beroep door de gemachtigde van de eiser op 26 januari 2023. De gemachtigde verzocht de rechtbank om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten, omdat het beroep op juiste gronden was ingesteld.

De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek van de eiser. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en overwogen dat op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank kan besluiten tot proceskostenvergoeding indien het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeert echter dat het inwilligend besluit van 15 december 2022 geen erkenning van de onrechtmatigheid van het eerdere besluit van 3 november 2022 inhoudt, en dat er daarom geen sprake is van een proceskostenveroordeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding is om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door rechter J.Y.B. Jansen, in aanwezigheid van griffier R. de Boer, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24639

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.L. van de Glind),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van de reguliere verblijfsvergunning onder de beperking “
medische behandeling” ingewilligd.
Bij besluit van 3 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser (kennelijk) ongegrond verklaard.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 15 december 2022 de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “
niet-tijdelijke humanitaire gronden” ingewilligd.
Bij bericht van 26 januari 2023 heeft de gemachtigde van eiser medegedeeld dat voornoemd besluit van 15 december 2022 maakt dat met het onderhavige beroep niet een betere positie kan worden behaald. Derhalve heeft eisers gemachtigde het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Redengevend hiervoor is dat het beroep ten tijde van het indienen daarvan op juiste gronden is ingesteld, aldus de gemachtigde.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek van eiser. Bij bericht van 2 februari 2023 heeft verweerder daarvan gebruik gemaakt.
Partijen hebben toestemming verleend om de behandeling van het beroep buiten zitting af te doen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten veroordelen.
2. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1816, en 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1487) is van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb slechts sprake indien het bestuursorgaan een binnen de grenzen van het geding in het bestreden besluit ingenomen standpunt heeft herzien en het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit alsnog heeft genomen op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit impliceren. Intrekking of wijziging van het besluit wegens nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, dan wel nadien verkregen, buiten de onderzoekslast van het bestuursorgaan vallende informatie houdt geen tegemoetkomen in voormelde zin in en vormt geen grond voor een kostenveroordeling.
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat het onderhavige beroep op 1 december 2022 is ingediend en gericht is tegen het besluit van 3 november 2022 dat betrekking heeft op een verlengingsaanvraag van de geldigheidsduur van de vergunning onder de beperking “
medische behandeling”. Verder stelt de rechtbank vast dat eisers gemachtigde het onderhavige beroep heeft ingetrokken vanwege het besluit van 15 december 2022 waarin de aanvraag voor een reguliere vergunning onder de beperking “
niet-tijdelijke humanitaire gronden” is ingewilligd. De inwilliging heeft betrekking op het advies van Bureau Medische Advisering van 13 december 2022 en derhalve is het inwilligend besluit niet genomen op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van het bestreden besluit van 3 november 2022 impliceren. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dan ook dat het inwilligend besluit van 15 december 2022, op basis waarvan de gemachtigde van eiser het onderhavige beroep heeft ingetrokken, geen tegemoetkoming in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb inhoudt en derhalve geen grond vormt voor een proceskostenveroordeling. Er is dan ook geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
4. De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.