ECLI:NL:RBDHA:2023:6683

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
NL23.4109
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument op basis van onvoldoende afhankelijkheid en marginale zorg- en opvoedtaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Mexicaanse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op grond van het Unierecht, waarbij hij zich beroept op het arrest Chavez-Vilchez. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken verricht voor zijn minderjarige dochters, die de Nederlandse nationaliteit bezitten. De rechtbank oordeelt dat de zorg- en opvoedtaken die de eiser verricht, marginaal van aard zijn en dat de moeder van de kinderen de primaire opvoeder is. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat er onvoldoende bewijs was dat de afhankelijkheidsrelatie tussen de eiser en zijn kinderen zodanig is dat de kinderen gedwongen zouden worden Nederland te verlaten als de eiser geen verblijfsrecht zou krijgen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belangen van de kinderen niet onvoldoende zijn meegewogen in de beslissing van de staatssecretaris. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling van het griffierecht definitief toegewezen, omdat de eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4109

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.M. van de Wouw),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. van der Lubbe).

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 6 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Koster. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Mexicaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1977. Zijn minderjarige dochters [naam 5] Roman Ottevanger en [naam 4] Roman Ottevanger, geboren op respectievelijk 28 maart 2013 en 21 september 2016, bezitten de Nederlandse nationaliteit. Op 28 januari 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend om afgifte van een document waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht heeft op grond van het Unierecht. Eiser doet daarbij een beroep op het arrest Chavez-Vilchez. [1] Hij stelt als verzorgende ouder van zijn dochters op grond van artikel 8, onder e, van de Vw rechtmatig verblijf te hebben in Nederland.
2. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen en die beslissing bij het bestreden besluit gehandhaafd. Eiser heeft niet aangetoond of onderbouwd dat de zorg- en opvoedtaken die hij ten behoeve van zijn kinderen verricht, voldoen aan de eisen
die worden gesteld in het arrest Chavez-Vilchez. Het zwaartepunt van de dagelijkse zorg- en opvoedingstaken ligt bij de moeder van de kinderen en de rol van eiser is slechts marginaal. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn kinderen zodanig is dat de kinderen gedwongen zouden worden Nederland te verlaten omdat zij afhankelijk zijn van eiser.
3. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Griffierecht
4. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van zijn beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eiser overgelegde formulier heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt daarom definitief toegewezen.
Beoordelingskader
5. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat een derdelander een afgeleid verblijfsrecht ontleent aan het verblijfsrecht dat een Unieburger van rechtswege heeft op grond van artikel 20 van het VWEU [2] , indien vanwege de afhankelijkheid van de Unieburger de weigering van verblijf aan die derdelander tot gevolg zou hebben dat de Unieburger feitelijk gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie te verlaten, waardoor aan de Unieburger het feitelijk genot van zijn Unierechtelijk verblijfsrecht wordt ontnomen.
6. In paragraaf B10/2.2 van de Vc [3] staat aan welke voorwaarden een vreemdeling moet voldoen om van een Chavez-verblijfsrecht te kunnen spreken. Het is aan eiser om met voldoende bewijsstukken aan te tonen dat hij aan de voorwaarden voldoet. Deze voorwaarden zijn:
a. de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen;
b. de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat wil zeggen: beneden de achttien jaar) dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
d. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
Ad c.
- de IND verstaat onder zorgtaken ook opvoedingstaken.
- de IND merkt zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aan als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, tenzij het marginale karakter van de zorg- en/of opvoedingstaken de vreemdeling niet is aan te rekenen. Dit wordt de vreemdeling niet aangerekend als hij/zij kan aantonen dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert.
Ad d.
Bij de beoordeling of sprake is van een zodanig afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd, betrekt de IND, in het hogere belang van het kind, alle relevante omstandigheden, meer in het bijzonder:
- de leeftijd van het kind;
- zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling; en
- de mate van zijn affectieve relatie zowel met de Nederlandse ouder als met de vreemdeling, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als het van deze laatste zou worden gescheiden.
7. In geschil zijn voorwaarden c en d van dit beleid. Volgens verweerder verricht eiser slechts marginale zorgtaken en ontbreekt objectieve onderbouwing daarvan. Ook neemt verweerder niet aan dat tussen eiser en zijn dochters een dermate grote afhankelijkheid bestaat dat zijn vertrek maakt dat zijn dochters feitelijk worden gedwongen om Nederland en de EU te verlaten.
Zorgtaken
8. Eiser stelt dat hij voor zover mogelijk betrokken is bij de zorg- en opvoedingstaken van zijn dochters. Hij haalt zijn dochters elke vrijdag op van de BSO en zij verblijven elk weekend bij hem. Ook gaat hij met zijn dochters naar paardrijles, de scouting en gym. Aan eiser kan niet worden tegengeworpen dat hij niet voor langere tijd in het leven van zijn dochters betrokken is geweest, omdat moeder dat in het begin niet wilde en in feite frustreerde. De omgangsregeling heeft eiser van het internet en het was niet de bedoeling dat eiser zijn kinderen alleen maar mocht zien als hun moeder daar toestemming voor geeft. Eiser stelt dat hij mede-opvoeder van de kinderen is, die naast moeder verantwoordelijkheid draagt voor de zorg- en opvoedingstaken. Ter zitting heeft eiser benadrukt dat het gedeeld gezag binnenkort geregeld zal worden. De moeder van de kinderen wil eerst zekerheid of eiser een rol zal blijven spelen in het leven van de dochters.
9. Verweerder heeft allereerst voldoende gemotiveerd dat eiser niet heeft aangetoond dat hij ten behoeve van zijn dochters daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken heeft verricht in de periode van 2014 tot aan zijn komst naar Nederland in januari 2022. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt zijn de zorgtaken in die periode aan te merken als marginaal. Eiser kwam af en toe in de vakanties naar Nederland en had verder enkel digitaal contact met zijn dochters. Dat hij in die periode meermaals geld heeft overgemaakt maakt dat niet anders. Niet is duidelijk of dit geld daadwerkelijk werd gebruikt voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Tot aan het moment dat eiser ‘definitief’ naar Nederland is gekomen, te weten 8 januari 2022, heeft hij een marginale rol gehad in de opvoeding van zijn kinderen.
10. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd dat de gestelde zorg- en opvoedtaken sinds eisers komst naar Nederland nog steeds enkel marginaal van aard zijn. Eiser stelt verscheidene taken te verrichten. Zo zijn de kinderen elk weekend bij hem, haalt hij ze op van de BSO en gaat hij met ze naar buitenschoolse activiteiten. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat het op de weg van eiser ligt om aan te tonen dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken uitvoert, zoals is omschreven in rechtsoverweging 3.1 van deze uitspraak. In dit kader was een verklaring van de desbetreffende BSO op zijn plaats geweest. Hetzelfde geldt voor de sportverenigingen en scouting waar de dochters lid van zijn en waar eiser stelt de kinderen te brengen en op te halen. Het lag op de weg van eiser om verklaringen te overleggen van deze instanties of andere neutrale personen. Eiser heeft nu enkel verklaringen van de moeder en de opa van de kinderen overgelegd. Zij kunnen niet worden aangemerkt als neutrale personen. De verklaringen van zijn ex-partner en haar vader zijn onvoldoende om de gestelde activiteiten en zorgtaken aan te nemen, daargelaten dat deze nog steeds marginaal van aard zijn.
11. Dat de omgangsregeling simpelweg van internet is gehaald, laat onverlet dat uit de omgangsregeling blijkt dat moeder het feitelijke gezag heeft en het zwaartepunt van de zorg- en opvoedtaken bij haar ligt. Ook valt niet in te zien waarom het gedeeld gezag nog niet is geregeld. Dat eiser stelt dat het gezag geregeld zal worden is een toekomstige gebeurtenis waar de rechtbank niet bij voorbaat over kan oordelen.
12. Eiser stelt dat zijn marginale rol in die periode niet aan hem tegengeworpen mag worden omdat dit te wijten is aan de houding van moeder. Eiser heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd. Eiser heeft veel mails overgelegd, maar geen stukken waaruit blijkt dat hij een meer prominente rol in het leven van zijn dochters wenste te spelen, maar dat de moeder dit heeft tegengewerkt. Zij heeft ook in haar mail van 2 augustus 2022 verklaard het contact is verwaterd en het contact via Whatsapp niet lukte, omdat de kinderen te klein waren. Er is niet gebleken dat de moeder het eiser onmogelijk heeft gemaakt om een grotere rol te spelen in de opvoeding. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn omgang met de kinderen wordt gefrustreerd door de moeder, waardoor hem terecht wordt tegengeworpen dat hij slechts marginale zorg- en opvoedtaken verricht voor de kinderen. Verweerder heeft dan ook terecht aangenomen dat eiser ten tijde van het bestreden besluit niet voldeed aan de voorwaarde onder c als bedoeld in paragraaf B10/2.2. van de Vc.
Afhankelijkheid en belangenafweging
13. Eiser stelt dat hij voldoende duidelijk heeft gemaakt waarom sprake is van een afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. Zo heeft hij tijdens de hoorzitting verklaard dat het voor de gezondheidstoestand van [naam 5] cruciaal is dat hij in Nederland is, zodat hij de moeder kan helpen met de zorg. Als hij moet vertrekken gaat dat ten koste van de stabiliteit van de kinderen. Eiser voert aan dat verweerder het belang van het contact tussen de minderjarige kinderen en beide ouders heeft miskend in het besluit en verwijst daarbij naar het arrest XU en QP. [4] Ook onderkent verweerder niet dat samenwoning als zodanig niet vereist is voor het hebben van een afhankelijkheidsverhouding. Eiser verwijst verder naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem [5] en zittingsplaats Amsterdam. [6] Eiser stelt dat verweerder een ondeugdelijke belangenafweging heeft gemaakt waarbij geen rekening is gehouden met de belangen van zijn kinderen.
14. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [7] volgt dat als een ouder die onderdaan is van een derde land slechts zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter verricht of alleen omgang heeft met het kind dat Unieburger is, dat kind door weigering van een verblijf aan deze ouder niet het risico loopt feitelijk te worden gedwongen het grondgebied van de EU te verlaten. [8]
15. Zoals eerder overwogen heeft verweerder terecht aangenomen dat de moeder de dagelijkse en primaire opvoeder is van de kinderen. De zorg- en opvoedingstaken hebben altijd bij de moeder gelegen. Eiser heeft nooit met [naam 4] samengewoond en met [naam 5] enkel een korte periode. Ook heeft eiser nooit ouderlijk gezag over zijn dochters gehad. Eiser heeft tijdens de hoorzitting zelf ook verklaard dat in het geval hij moet terugkeren naar Mexico, zijn kinderen in Nederland zullen blijven. Deze omstandigheden in aanmerking genomen heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat weigering van zijn toelating een zodanig zware negatieve impact heeft op het leven van zijn dochters, waaronder mede wordt begrepen hun lichamelijke en/of emotionele ontwikkeling en hun evenwicht, dat zijn dochters daarmee in feite wordt gedwongen om eiser te volgen naar zijn land van herkomst en daarmee om het grondgebied van de EU te verlaten. Verweerder heeft dan ook terecht aangenomen dat eiser ten tijde van het bestreden besluit niet voldeed aan de voorwaarde onder d als bedoeld in paragraaf B10/2.2. van de Vc.
16. Uit het arrest XU en QP volgt dat bij de toets aan artikel 20 van het VWEU het recht op en het belang van het kind bij regelmatig en persoonlijke contact met beide ouders moet worden betrokken. Geoordeeld is dat niet alleen artikel 24, tweede lid, van het Handvest een rol dient te spelen bij de uitvoering van artikel 20 van het VWEU, maar ook artikel 24, derde lid, van het Handvest.
17. Het beroep op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Haarlem en Amsterdam, treft geen doel. Het beleid neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vc is in lijn met deze uitspraken. Dat verweerder in die uitspraken een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt, maakt niet dat verweerder dat in de onderhavige zaak ook heeft gedaan. De feiten en omstandigheden in de zaken van zittingsplaatsen Haarlem en Amsterdam zijn immers niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak. In de Haarlemse zaak waren niet betwiste verklaringen en omstandigheden aanwezig , die elkaar overigens ook ondersteunen, die aanleiding waren voor het oordeel van de rechtbank dat verweerder niet de belangenafweging heeft verricht die hij had moeten verrichten. Daar is in het onderhavige geval geen sprake van. In de zaak van zittingsplaats Amsterdam is vastgesteld dat de andere ouder de omgang met het kind heeft gefrustreerd. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat verweerder bij de afhankelijkheidsbeoordeling onvoldoende heeft gemotiveerd in hoeverre de frustratie van de omgang door de andere ouder van invloed is geweest op de afhankelijkheidsrelatie tussen de ouder en zijn kind. In het onderhavige geval is niet gebleken van frustratie van de omgang door de moeder.
18. In het beleid van verweerder is opgenomen dat de rechten van het kind moeten worden betrokken bij de beoordeling. Er moet onder andere worden gekeken naar de leeftijd, ontwikkeling, en de gevolgen voor het evenwicht van het kind. In de beoordeling van die afhankelijkheidsrelatie dient het belang van het kind een eerste overweging te zijn, maar dat betekent niet dat er geen ruimte is om andere belangen zwaarder te laten wegen. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het belang van de kinderen. Hoewel het evident is dat de aanwezigheid van de vader wenselijk en bevorderlijk is voor de ontwikkeling van het kind, wat tevens is bevestigd door de Raad voor de Kinderbescherming, is dit gelet op het arrest Chavez-Vilchez niet doorslaggevend. De rechtbank wijst daarbij in het bijzonder op de punten 72 en 73 van dat arrest. De mate van de affectieve relatie tussen het kind en de ouders is een factor die moet worden meegewogen in de beoordeling, maar is op zichzelf onvoldoende om de afhankelijkheidsrelatie aan te nemen. Wat betreft de gevolgen voor het evenwicht van de kinderen stelt eiser enkel dat zijn gedwongen terugkeer ten koste van de stabiliteit van de kinderen zal gaan. Eiser heeft in dit kader niet aangetoond dat er een verstoring van het evenwicht van de kinderen zal plaatsvinden of dat de kinderen onevenredig zwaar in hun ontwikkeling worden getroffen als eiser geen verblijfsrecht in Nederland zou toekomen. Verweerder mocht van eiser meer verwachten om aan te tonen dat bij een scheiding een risico voor het evenwicht van het kind zou ontstaan. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom het vereist is dat hij in Nederland verblijft en waarom het contact tussen hem en zijn dochters niet op afstand kan plaatsvinden. Verweerder heeft de belangenafweging in het nadeel van eiser mogen laten uitvallen.
Conclusie
19. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
2.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
3.Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Arrest van het Hof van 5 mei 2022, ECLI:EU:C:2022:354.
5.Uitspraak van 13 januari 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:204.
6.Uitspraak van 3 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:5808.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Zie uitspraken van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1235 en 17 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1821.