ECLI:NL:RBDHA:2023:6713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
NL23.1184
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier arbeid in loondienst op basis van Turks associatierecht met inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Turkse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de beperking 'arbeid in loondienst'. Deze aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris, die ook een inreisverbod voor twee jaar tegen de eiser had uitgevaardigd. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard.

De rechtbank overwoog dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning, omdat hij geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had en niet kon worden aangemerkt als gezinslid van een Turkse werknemer. De rechtbank stelde vast dat de eiser sinds de intrekking van zijn verblijfsvergunning in 2017 geen verblijfsrecht meer had in Nederland en dat zijn werkzaamheden voor zijn werkgever niet waren verricht op basis van een onbetwist verblijfsrecht. De rechtbank oordeelde dat het mvv-vereiste terecht was tegengeworpen en dat het inreisverbod niet in strijd was met de standstillbepaling van artikel 13 van Besluit 1/80.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had gehandeld en dat de hoorplicht niet was geschonden, aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1184

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in
loondienst’ afgewezen.
Bij besluit van 16 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarnaast heeft verweerder tegen eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Koç. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op 9 september 1988 en de Turkse nationaliteit te hebben. Verweerder heeft eiser op 8 februari 2017 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote [naam 2].’ Deze verblijfsvergunning is ingetrokken bij besluit van 24 augustus 2017, en dit besluit t staat op grond van de daarna gedane uitspraak van de Afdeling [1] van 14 september 2018 [2] in rechte vast .
2. Op 21 februari 2022 heeft eiser de onderhavige aanvraag gedaan. Hij werkt sinds 9 december 2019 bij [naam 3] B.V. Eiser wenst daarom een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid in loondienst op grond van het Associatieverdrag tussen de Europese Unie en Turkije. [3]
3. Bij het primaire besluit, dat bij het bestreden besluit is gehandhaafd, heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van de door hem gevraagde verblijfsvergunning. Eiser is niet in het bezit van een geldige mvv [4] en wordt niet op grond van artikel 13 van Besluit 1/80 [5] , de zogenoemde standstillbepaling, vrijgesteld van het mvv-vereiste. Eiser komt ook niet in aanmerking voor voortzetting van zijn arbeid bij zijn werkgever op grond van artikel 6, eerste lid, eerste streepje, van Besluit 1/80, omdat hij zijn arbeid voor [naam 3] B.V. niet op grond van een onbetwist verblijfsrecht heeft verricht. Ook ziet verweerder geen reden om af te zien van het inreisverbod.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste in strijd is met artikel 13 van Besluit 1/80. Verder is eiser op 13 maart 2023 getrouwd en is daarmee een gezinslid van een tot de legale arbeidsmarkt behorende Turkse werknemer. Eiser stelt dat het inreisverbod een verboden nieuwe beperking vormt in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80. In de situatie dat eiser op grond van gezinshereniging een mvv krijgt, kan het opheffen van het inreisverbod voor maanden extra vertraging zorgen. Eiser heeft ter zitting nog gewezen op het feit dat de wet inmiddels is veranderd. Inmiddels mag het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond worden tegengeworpen. Dit maakt het moeilijker voor eiser om een nieuwe aanvraag te doen. Eiser stelt daarom onevenredig hard getroffen te worden. Tot slot is eiser van mening dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden door eiser niet te horen in bezwaar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Op grond van artikel 13 van Besluit 1/80 mogen de lidstaten van de Gemeenschap en Turkije geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn. De Afdeling [6] heeft geoordeeld dat het huidige mvv-vereiste gebruiken als zelfstandige afwijzingsgrond gezien wordt als een dergelijke beperkende maatregel. [7]
6. Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een geldige mvv. Verweerder mag dit enkel aan eiser tegenwerpen indien hij niet voldoet aan alle verblijfsvoorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning, zodat het mvv-vereiste geen zelfstandige afwijzingsgrond is.
7. Niet in geschil is ook dat eiser sinds 24 augustus 2017 geen verblijfsrecht meer heeft in Nederland. Artikel 6, eerste lid, eerste streepje van Besluit 1/80 beoogt de garantie van continuïteit van de tewerkstelling bij dezelfde werkgever. Voor de automatische voortzetting van het recht op verblijf is vereist dat de Turkse werknemer één jaar ononderbroken legale arbeid op grond van een onomstreden verblijfsrecht als dezelfde werkgever voortgezette werkgelegenheid voor hem heeft. Eiser werkt weliswaar al langer dan één jaar bij [naam 3] B.V., maar hij heeft sinds de intrekking van zijn verblijfsvergunning op 24 augustus 2017 geen verblijfsrecht meer in Nederland. Dit betekent dat de werkzaamheden die eiser heeft verricht voor [naam 3] B.V. niet zijn verricht op grond van een onbetwist verblijfsrecht. Hij voldoet dan ook niet aan het eerste streepje van artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80. Ook het derde streepje is dan niet van toepassing op eiser.
8. Op grond van artikel 7 van Besluit 1/80 ontstaat voor gezinsleden van een tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behorende Turkse werknemer, die toestemming hebben gekregen om zich bij hem te voegen, een recht op voortzetting van verblijf als onder andere wordt voldaan aan de voorwaarde dat het gezinslid gedurende een periode van drie onafgebroken jaren bij de Turkse werknemer heeft gewoond. Dit artikel heeft dus enkel betrekking op Turkse vreemdelingen die toestemming hebben gekregen om zich bij de Turkse werknemer te voegen. Dit is in eisers geval niet aan de orde, waardoor hij reeds daarom geen rechten kan ontlenen aan artikel 7 van Besluit 1/80.
9. Eiser voldoet niet aan de verblijfsvoorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning en kan ook niet worden aangemerkt als gezinslid van een Turkse werknemer. Gelet op de Afdelingsuitspraak van 30 april 2014 heeft verweerder het mvv-vereiste daarom terecht tegengeworpen.
10. De standstillbepaling van artikel 13 Besluit 1/80 staat niet in de weg aan het uitvaardigen van een inreisverbod. Indien een Turkse onderdaan geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, is een uitgevaardigd inreisverbod geen verboden nieuwe beperking is in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80 dan wel artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol. [8] Nu eiser illegaal in Nederland verblijft, kan tegen hem een inreisverbod worden uitgevaardigd. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder het inreisverbod voldoende gemotiveerd heeft en niet is gebleken dat eiser onredelijk hard getroffen wordt. Ten tijde van het bestreden besluit had eiser zijn gestelde gezinsleven met [naam 4] op geen enkele wijze onderbouwd. Verweerder heeft desondanks een belangenafweging gemaakt, ervan uitgaand dat een inreisverbod een inmenging in eisers recht op uitoefening van het gezinsleven met zijn partner kan opleveren. Die belangenafweging is echter niet in het voordeel van eiser uitgevallen. Verweerder heeft daarbij in eisers nadeel mogen meewegen dat hij illegale arbeid heeft verricht en dat er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder wijst er verder terecht op dat het inreisverbod een beperkte duur van 2 jaar heeft en hij om opheffing kan verzoeken nadat hij de helft van de duur ervan buiten de EU heeft verbleven en geen strafbare feiten heeft gepleegd. Verder wordt het inreisverbod opgeheven als eiser voldoet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning of een verblijfsvergunning op grond van gezinshereniging met zijn echtgenoot. [9]
11. Verweerder heeft er ter zitting terecht op gewezen dat de onderhavige aanvraag arbeid in loondienst betreft en de rechtbank het bestreden besluit ex tunc dient te toetsen. Dat het door de wetswijziging moeilijker is voor eiser om nieuwe een aanvraag te doen, omdat het mvv-vereiste hem nu wel als zelfstandige afwijzingsgrond mag worden tegengeworpen, maakt dat niet anders. Het staat eiser ook vrij om een nieuwe aanvraag in te dienen in het kader van zijn gezinsleven met zijn echtgenoot. De rechtbank erkent dat het voor eiser ongunstig is dat het indienen van een nieuwe aanvraag en het laten opheffen van het inreisverbod extra tijd zal kosten, maar dat maakt niet dat verweerder het inreisverbod niet op juiste gronden heeft uitgevaardigd. Deze extra tijd komt voor rekening en risico van eiser.
12. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. In artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [10] is bepaald dat van horen kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Op basis van het door eiser ingediende bezwaarschrift kon verweerder daarom in redelijkheid concluderen dat op voorhand duidelijk was dat eiser nog altijd niet aan de voorwaarden voldeed van de gevraagde verblijfsvergunning. Een gehoor zou daarom niet tot een ander besluit hebben geleid. Verweerder heeft dan ook terecht bepaald dat het bezwaar kennelijk ongegrond is, zodat van horen mocht worden afgezien.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.Zaaknummers 201806860/1/V2 en 201806860/2/V2 (niet gepubliceerd).
3.Bij Besluit 64/732/EEG van 23 december 1963 (PB 1964, 217) heeft de Raad van de Europese Economische Gemeenschap de overeenkomst van associatie tussen de Gemeenschap en de Republiek Turkije goedgekeurd en bevestigd.
4.Machtiging tot voorlopig verblijf.
5.Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Uitspraak van 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1621.
8.Zie hiervoor de Afdelingsuitspraken van 20 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2121) en 29 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3922).
9.Zie artikel 6.5, tweede lid, aanhef en onder g, in samenhang met het derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
10.Algemene wet bestuursrecht.