In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn aanvraag op 5 december 2020 heeft ingediend en dat verweerder uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen. Verweerder heeft echter pas op 13 september 2021 een besluit genomen, waarbij de aanvraag werd afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar dit beroep werd ingetrokken nadat verweerder de bestreden beschikking op 5 april 2022 introk.
Eiser heeft verweerder op 9 december 2022 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken na deze ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank heeft verweerder een termijn van twee weken opgelegd om alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
De rechtbank heeft ook bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe en is openbaar gemaakt op 8 maart 2023. De rechtbank heeft de beslissing genomen dat het beroep gegrond is, het niet tijdig nemen van een besluit is vernietigd, en verweerder is opgedragen om binnen twee weken een besluit bekend te maken.