In deze zaak heeft eiseres, een Syrische vrouw, op 3 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de beslistermijn bij brief van 1 april 2022 met negen maanden verlengd. Eiseres heeft verweerder op 9 februari 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag en heeft op 24 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Tevens is vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn is verstreken en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) over de verbindendheid van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen op de asielaanvraag en dat hij een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.