ECLI:NL:RBDHA:2023:699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
C/09/626154 / HA ZA 22-231
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opeisbaarheid van legaten in erfrechtelijke geschil tussen kinderen en nieuwe partner van erflaatster

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om de opeisbaarheid van legaten die zijn gelegateerd aan de kinderen van de erflaatster, die op 8 augustus 2018 is overleden. De erflaatster had in haar testament bepaald dat haar nieuwe partner, [gedaagde01], als enige erfgenaam was benoemd, maar dat haar vier kinderen elk een legaat ter grootte van hun erfdeel zouden ontvangen. De kinderen, [eiser01] en [eiser02], hebben een rechtszaak aangespannen omdat zij van mening zijn dat de legaten opeisbaar zijn, terwijl [gedaagde01] dit betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde01] de nalatenschap zuiver heeft aanvaard door zijn gedragingen, wat betekent dat hij niet kan terugvallen op de beneficiaire aanvaarding. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de legaten opeisbaar zijn, omdat [gedaagde01] in de periode na het overlijden van de erflaatster geen inkomsten had en afhankelijk was van de nalatenschap. De rechtbank heeft de omvang van de legaten vastgesteld op € 88.466,42 per legataris, te verminderen met erfbelasting en kosten van boedelafwikkeling. De rechtbank heeft [gedaagde01] veroordeeld om deze bedragen aan de kinderen over te maken, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/626154 / HA ZA 22-231
Vonnis van 18 januari 2023
in de zaak van

1.[eiser01] te [plaats 1],

2.
[eiser02]te [plaats 1],
eisers,
advocaat mr. R. van Manen te Den Haag,
tegen
[gedaagde01]te [plaats 2],
voor zich en in hoedanigheid van executeur en erfgenaam in de nalatenschap van [erflaatster],
gedaagde,
advocaat mr. M.J. Drost te Leusden.
Partijen worden hierna [eisers] en [gedaagde01] genoemd. [eisers] worden ieder afzonderlijk [eiser01] en [eiser02] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 4 maart 2022, met producties 1 t/m 28;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 6;
  • het tussenvonnis van 17 augustus 2022, waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de brief van 15 september 2022, met producties 7 en 8, namens [gedaagde01] ;
  • de akte overleggen producties tevens houdende wijziging dan wel aanvulling van eis, met producties 29 t/m 37, namens [eisers];
  • de akte overleggen aanvullende productie, met productie 38, namens [eisers];
  • de akte ten behoeve van comparitie, met producties genummerd 7 t/m 9, namens [gedaagde01] .
1.2.
De procedure werd aanvankelijk gevoerd door [naam01] , in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [eiser01]. [eiser01] is in de loop van de procedure meerderjarig geworden en heeft de procedure zelf voortgezet.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting is besproken. Die aantekeningen zijn toegevoegd aan het griffiedossier.
1.4.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De inleiding

2.1.
Eisers zijn kinderen van [erflaatster] (hierna: erflaatster), overleden op 8 augustus 2018. Erflaatster had naast [eiser01] en [eiser02] nog twee kinderen: [naam02] en [naam03].
2.2.
[gedaagde01] was ten tijde van haar overlijden de partner van erflaatster. Zij woonden sinds 2012 samen en hadden een samenlevingscontract gesloten. Erflaatster en [gedaagde01] dreven samen een opvanghuis voor kinderen met een handicap. Uit deze werkzaamheden ontvingen zij ieder PGB inkomsten.
2.3.
Erflaatster heeft [gedaagde01] bij testament van 5 april 2012 tot enig erfgenaam benoemd. Aan haar vier kinderen heeft zij een bedrag gelegateerd ter grootte van hun erfdeel dat zij zouden hebben verkregen als erflaatster geen testament had gemaakt (ieder een vierde gedeelte). De legaten zijn in beginsel pas opeisbaar na het overlijden van [gedaagde01] . Verder is [gedaagde01] tot executeur benoemd, welke benoeming hij heeft aanvaard.
2.4.
[gedaagde01] stelt dat hij de nalatenschap van erflaatster heeft aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Volgens [eisers] heeft [gedaagde01] de nalatenschap door zijn gedragingen zuiver aanvaard.
2.5.
Een notaris heeft in opdracht van [gedaagde01] een ontwerp akte van afgifte legaten opgesteld. In de ontwerp akte wordt verwezen naar een vermogensoverzicht (productie 6 bij de dagvaarding) dat als bijlage bij de akte is opgenomen (hierna: het vermogensoverzicht). Uit het vermogensoverzicht volgt volgens [gedaagde01] afdoende wat de omvang is van de nalatenschap en van de legaten. [eisers] zijn het hier niet mee eens en voeren aan dat het vermogensoverzicht niet compleet is. Ook hebben zij de onderliggende stukken niet ontvangen. Tussen partijen is verder in geschil of de legaten opeisbaar zijn en of uitkeringen uit levensverzekeringen in de nalatenschap vallen.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid

3.1.
[gedaagde01] stelt zich primair op het standpunt dat [eisers] niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, omdat zij niet alle partijen bij de nalatenschap van erflaatster in de procedure hebben betrokken. Er zijn immers nog twee andere legatarissen: [naam02] en [naam03].
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de legatarissen geen sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, omdat legatarissen schuldeisers zijn van de nalatenschap. Zij zijn geen deelgenoten in de nalatenschap. De omstandigheid dat in het testament is bepaald dat alle verkrijgers in de nalatenschap partij zijn bij de boedelbeschrijving maakt dit niet anders.
3.3.
Daarnaast stelt [gedaagde01] zich op het standpunt dat de vorderingen van [eisers] niet-ontvankelijk zijn voor zover die vorderingen zijn gericht op het vaststellen van de boedel. Volgens het testament moeten [eisers] zich tot de kantonrechter wenden om een deskundige te laten benoemen om de nalatenschap te waarderen, zo stelt [gedaagde01] .
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Erflaatster heeft in het testament opgenomen dat de goederen van de nalatenschap in onderling overleg worden gewaardeerd. Als geen overeenstemming kan worden bereikt over de waarde van de goederen van de nalatenschap, of als niet alle legatarissen het vrije beheer over hun vermogen hebben, moet de waardering plaatvinden door een deskundige die door de kantonrechter wordt benoemd. Uitgangspunt is dus dat de goederen in onderling overleg worden gewaardeerd. Als dit niet lukt, ligt het op de weg van [gedaagde01] , als executeur, om via de kantonrechter een deskundige in te schakelen. Nu [gedaagde01] dit heeft nagelaten, kan hij dit niet aan [eisers] tegenwerpen. Artikel 672 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waar [gedaagde01] zich (ook) op beroept, ziet op het bevel tot boedelbeschrijving. Dat is geen vordering die in deze procedure is ingesteld. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding [eisers] niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen.
Beneficiair aanvaard?
3.5.
[gedaagde01] heeft op 6 maart 2019 een akte van aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving ondertekend, welke akte op 12 maart 2019 is geregistreerd in het boedelregister. [eisers] stellen zich op het standpunt dat [gedaagde01] de nalatenschap van erflaatster door zijn gedragingen voor 6 maart 2019 zuiver heeft aanvaard, waardoor de latere beneficiaire aanvaarding geen effect heeft. Ter onderbouwing hebben [eisers] bankafschriften overgelegd (producties 30 en 31) waaruit volgt dat [gedaagde01] bedragen van de bankrekening van erflaatster naar zichzelf heeft overgemaakt.
3.6.
Het gaat om de volgende betalingen:
  • op 9 augustus 2018 driemaal € 9.995, onder vermelding van ‘lening’;
  • op 16 augustus 2018 € 2.000, onder vermelding van ‘lening’;
  • op 23 augustus 2018 € 2.900, zonder omschrijving;
  • op 30 augustus 2018 € 9.500, onder vermelding van ‘afhandeling’;
  • op 6 september 2018 € 3.400, zonder omschrijving.
Bij elkaar opgeteld is dit € 47.785.
3.7.
Verder gaat het om een bedrag voor tanken van € 55,30 en een pinopname bij Bruna van € 3,90, beiden op 9 augustus 2018, boodschappen voor € 314,91 op 10 augustus 2018 en parkeerkosten van € 5,96 op 26 oktober 2018. Daarnaast bleef [gedaagde01] alle doorlopende incasso’s van de rekening van erflaatster voldoen, zo stellen [eisers]
3.8.
Tijdens de zitting heeft [gedaagde01] verklaard dat de drie bedragen die hij op 9 augustus 2018 aan zichzelf heeft overgemaakt (in totaal € 29.985) aan hem toebehoorden. Erflaatster had in haar afscheidsbrief geschreven dat hij dat moest doen en hij moest rekeningen betalen en de kinderen onderhouden. [gedaagde01] betoogt dat hij de betalingen in zijn hoedanigheid van executeur heeft gedaan, zodat hij hiermee niet zuiver heeft aanvaard.
3.9.
Artikel 4:192 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een erfgenaam die zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt daardoor de nalatenschap zuiver aanvaardt, tenzij hij zijn keuze (voor beneficiaire aanvaarding of verwerping) reeds eerder heeft gedaan. Het gaat dus om gedragingen van [gedaagde01] vóór 6 maart 2019. Het antwoord op de vraag of uit de gedragingen van een erfgenaam de bedoeling kan worden afgeleid de nalatenschap te aanvaarden, hangt af van de omstandigheden van het geval (zie Hoge Raad 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1489 en Hoge Raad 22 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1284).
3.10.
Uit de handelwijze van [gedaagde01] concludeert de rechtbank dat hij meer heeft gedaan dan slechts het eventuele beheer van de nalatenschap. Door zijn handelen heeft [gedaagde01] beschikkingshandelingen verricht waarmee hij gelden van de nalatenschap aan het verhaal van schuldeisers van erflaatster heeft onttrokken. Binnen een maand na het overlijden van erflaatster heeft [gedaagde01] € 47.785 van de bankrekening van erflaatster naar zichzelf overgemaakt. De executeur heeft tot taak de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen die tijdens zijn beheer uit die goederen behoren te worden voldaan. De rechtbank ziet niet hoe het geven van leningen, het doen van boodschappen of het tanken als handelen van de executeur kan worden aangemerkt. Dit geldt temeer nu [gedaagde01] niet heeft gesteld of anderszins heeft toegelicht dat met de forse bedragen die hij heeft betaald, schulden van de nalatenschap zijn afgelost. Deze betreffende bedragen zijn ook niet (als schulden ten tijde van het overlijden) op het vermogensoverzicht opgenomen, terwijl de notaris dit vermogensoverzicht in opdracht van [gedaagde01] heeft opgesteld.
3.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde01] de nalatenschap van erflaatster zuiver heeft aanvaard. Uit het hierna volgende blijkt dat de nalatenschap van erflaatster positief is, zodat de zuivere aanvaarding geen directe consequenties voor [gedaagde01] heeft.
Informatieverschaffing door de executeur
3.12.
[eisers] stellen zich op het standpunt dat het in opdracht van [gedaagde01] door de notaris opgestelde vermogensoverzicht onvolledig en onjuist is en dat [gedaagde01] de ontbrekende informatie niet verstrekt. [gedaagde01] betwist niet dat [eisers] aanspraak kunnen maken op inzage en afschrift van alle stukken die zij nodig hebben voor de berekening van hun legaten. [gedaagde01] heeft een notariële boedelbeschrijving laten opmaken waarin ook de legaten zijn berekend en is van mening dat dat afdoende is.
3.13.
[eisers] vorderen, verkort weergegeven, afgifte van de volgende stukken:
 bankafschriften tot vijf jaar voor het overlijden van erflaatster;
 informatie over de levensverzekeringen;
 taxatierapporten van de inboedels en de auto’s;
 kopie definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2017 en 2018.
Bankafschriften
3.14.
[eisers] vorderen inzage in de bankafschriften van de bankrekeningen van erflaatster van vijf jaar voor haar overlijden, omdat het verloop van de bankrekeningen niet zichtbaar is. Op de rekening bij de Rabobank eindigend op 335 werden PGB inkomsten gestort. De gestorte bedragen komen volgens [eisers] niet overeen met de opgevoerde inkomsten in de aangifte IB 2018. Er is over 2018 aangifte gedaan voor een bedrag dat € 13.411 hoger is dan het bedrag dat erflaatster daadwerkelijk aan PGB-inkomsten heeft ontvangen. [eisers] concluderen dat erflaatster ten onrechte belasting heeft betaald over deze inkomsten, of dat er nog een vordering is voor resterende inkomsten. [eisers] stellen dat zij hier al vaak vragen over hebben gesteld aan [gedaagde01] , maar dat zij geen antwoord of inzage hebben gekregen.
3.15.
[eisers] hebben tijdens de zitting een praktische oplossing voorgesteld voor dit probleem dat ze hebben gesignaleerd, namelijk dat de PGB inkomsten die op naam van erflaatster staan en na haar overlijden op haar bankrekening zijn uitbetaald aan haar toekomen en dat de PGB inkomsten die op naam van [gedaagde01] staan hem toekomen.
3.16.
[gedaagde01] betoogt dat het onduidelijk is waarom [eisers] de bankafschriften willen inzien. Er is sprake van een
fishing expeditionen er is geen grondslag voor het afleggen van verantwoording over de financiën van voor het overlijden van erflaatster, aldus [gedaagde01] .
3.17.
[gedaagde01] betoogt verder dat hij recht had op de PGB inkomsten die na het overlijden van erflaatster zijn ontvangen, omdat hij de betreffende werkzaamheden heeft verricht. De werkzaamheden werden steeds achteraf gefactureerd. [gedaagde01] heeft deze inkomsten ook gebruikt om de kinderen van erflaatster te onderhouden. Hij heeft in de periode na het overlijden van erflaatster € 33.000 betaald voor hun onderhoud. [gedaagde01] en erflaatster deden alle werkzaamheden in het opvanghuis samen. [gedaagde01] wil niet van aannames uitgaan, zoals [eisers] voorstellen. [gedaagde01] heeft tijdens de zitting aangeboden om een deugdelijke berekening te maken van de PGB inkomsten die op zijn naam zijn ontvangen en de PGB inkomsten die op naam van erflaatster zijn ontvangen. [gedaagde01] heeft niet betwist dat [eisers] hier al vaak vragen over hebben gesteld aan [gedaagde01] en dat zij geen antwoord of inzage hebben gekregen. Daarom passeert de rechtbank het aanbod van [gedaagde01] om alsnog een berekening te maken.
3.18.
De rechtbank is van oordeel dat de na het overlijden van erflaatster ontvangen PGB inkomsten op het moment van haar overlijden vorderingen van erflaatster waren die tot haar nalatenschap behoren. [gedaagde01] heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom deze bedragen hem zouden toekomen, zeker nu [gedaagde01] tijdens de zitting heeft verklaard dat hij ook PGB inkomsten op zijn naam ontving. Als [gedaagde01] na het overlijden van erflaatster kosten voor de kinderen van erflaatster heeft betaald, betekent dit niet dat PGB-inkomsten op naam van erflaatster daarom ten tijde van het overlijden van erflaatster niet tot haar vermogen behoorden.
3.19.
Het voorgaande brengt mee dat het voor de berekening van de omvang van de legaten niet noodzakelijk is dat [eisers] inzage krijgen in de bankafschriften van erflaatster van vijf jaar voor haar overlijden. De rechtbank volgt immers het standpunt van [eisers] dat na overlijden van erflaatster door erflaatster ontvangen PGB inkomsten aan erflaatster toekomen. [eisers] hebben dan ook geen belang bij deze vordering.
Informatie over de levensverzekeringen
3.20.
[eisers] vorderen afgifte van de akten van verpanding en een polisblad, omdat zij willen weten of de begunstiging van de levensverzekeringen is aangepast, in die zin dat de verpanding ervan is aangetekend en de bank als eerste begunstigde is aangemerkt. De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de stukken dat de rechten op de uitkeringen uit de levensverzekeringen waren verpand aan de hypotheekbanken en dat met de uitkeringen de hypothecaire schulden van erflaatster (deels) zijn afgelost. Tijdens de zitting hebben [eisers] erkend dat de uitkeringen uit de levensverzekeringen waren verpand. Aangezien de pandrechten voorrang hebben op de begunstigde is niet relevant wie de begunstigde was op de polissen.
Taxatierapporten
3.21.
[gedaagde01] heeft verklaard dat de inboedels niet zijn getaxeerd en dat er dus geen taxatierapporten van de inboedels zijn. De woningen zijn inmiddels overgedragen aan derden en de inboedels zijn grotendeels van de hand gedaan, zodat geen taxatie van de inboedels meer mogelijk is. [eisers] hebben dit niet weersproken.
3.22.
Nu de inboedels niet zijn getaxeerd en ook niet meer kunnen worden getaxeerd, kan [gedaagde01] geen taxatierapporten van de inboedels afgeven aan [eisers]
3.23.
[gedaagde01] heeft verklaard dat de auto’s ook niet zijn getaxeerd. Beide auto’s zijn inmiddels verkocht, zodat het niet meer mogelijk is de auto’s te laten taxeren. Bovendien was alleen de Smart eigendom van erflaatster, zodat er geen reden is voor taxatie van de andere auto.
3.24.
Het voorgaande brengt mee dat [gedaagde01] geen taxatierapporten kan overleggen.
Aanslagen inkomstenbelasting 2017 en 2018
3.25.
[gedaagde01] heeft inmiddels kopieën in het geding gebracht van de definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2017 en 2018.
Conclusie
3.26.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde afgifte van stukken zal worden afgewezen.
De omvang van de legaten
3.27.
Tussen partijen is in geschil wat de omvang is van de legaten van de kinderen van erflaatster. Om de omvang van de legaten vast te kunnen stellen moet de rechtbank eerst de omvang van de nalatenschap per 8 augustus 2018 (de peildatum) vaststellen.
3.28.
De rechtbank zal voor wat betreft de omvang van de nalatenschap – net als partijen – het vermogensoverzicht tot uitgangspunt nemen en beoordelen of hierop nog correcties moeten worden uitgevoerd.
3.29.
Op het vermogensoverzicht staan de volgende bestanddelen van de nalatenschap vermeld:
 registergoederen;
 banktegoeden;
 uitkeringen uit levensverzekering;
 roerende zaken;
 schulden.
3.30.
De rechtbank zal de bestanddelen hierna puntsgewijs bespreken en beoordelen voor welke waarde zij in de nalatenschap moeten worden betrokken.
Registergoederen
3.31.
Op het vermogensoverzicht staat een woning aan de [adres01] te [plaats 3] vermeld voor een waarde van € 637.500 en een woning aan de [adres02] te [plaats 4] voor een waarde van € 325.000. [gedaagde01] heeft deze woningen inmiddels via een makelaar overgedragen aan derden. [gedaagde01] heeft verklaard dat hij voor de waardering van de woningen is uitgegaan van de koopsommen waarvoor zij zijn verkocht. Hij heeft de woningen niet laten taxeren per de peildatum (8 augustus 2018).
3.32.
[eisers] stellen zich op het standpunt dat de woning aan de [adres01] te [plaats 3] op de peildatum meer waard was dan € 637.500. De woning is op 8 mei 2020 verkocht voor € 637.500, terwijl de vraagprijs € 685.000 bedroeg en er een bod is gedaan van € 680.000. De WOZ-waarde bedroeg in 2018 € 640.000 en in 2019 € 696.000. Het is volgens [eisers] onwaarschijnlijk dat de woning onder de vraagprijs is verkocht en voor een lager bedrag dan de WOZ-waarde. [eisers] stellen voor om uit praktisch oogpunt uit te gaan van de WOZ-waarde van € 696.000, dan wel de vraagprijs van € 685.000. Indien [gedaagde01] hiermee niet akkoord gaat moet de woning worden getaxeerd per datum van overlijden, zo stellen [eisers]
3.33.
[gedaagde01] betoogt dat de koopsom van € 637.500 een realistische waarde is, anders dan een taxatie achteraf of de WOZ-waarde. De WOZ-waarde van € 696.000 is volgens [gedaagde01] te hoog omdat dat de waarde was in 2019, dus na de peildatum. Op de woning aan de [adres01] was weliswaar een bod gedaan van € 680.000 maar de kopers kregen de financiering niet rond, aldus [gedaagde01] .
3.34.
[gedaagde01] heeft de woning verkocht met behulp van een makelaar en de rechtbank heeft geen aanwijzingen voor de veronderstelling dat [gedaagde01] er belang bij had om de woning voor een te laag bedrag te verkopen. Zij concludeert dan ook dat de woning voor een marktconforme prijs is verkocht. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de waarde zoals vermeld op het vermogensoverzicht te corrigeren.
3.35.
[eisers] betogen dat de woning aan de [adres02] te [plaats 4] is verkocht voor € 335.000 en willen uitgaan van de verkoopprijs. [gedaagde01] heeft ter zitting verklaard dat hij daarmee akkoord is. De rechtbank zal dan ook een waarde van € 335.000 hanteren.
Banktegoeden
3.36.
In het vermogensoverzicht staat een banksaldo vermeld van in totaal € 32.110,85.
[eisers] betwisten niet dat dit het totale banksaldo is per overlijdensdatum. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat [eisers] in hun verdere berekeningen ten onrechte ervan zijn uitgegaan dat het saldo op de bankrekeningen bij ING respectievelijk eindigend op 982, 763 en 686 positief was, terwijl uit de door [eisers] overgelegde afschriften blijkt dat deze saldi negatief waren (-154,81, -816,51 en -5,80).
3.37.
[eisers] stellen dat na het overlijden van erflaatster diverse betalingen op haar bankrekeningen zijn ontvangen die niet in het vermogensoverzicht zijn opgenomen, maar wel aan de nalatenschap toekomen. In de dagvaarding hebben zij een bedrag vermeld van € 25.918,08 dat nog betaald zou zijn op de Raborekening eindigend 335 en een bedrag van € 16.500 op de ING-rekening eindigend op 686. Bij nadere akte van 6 december 2022 hebben ze een bedrag genoemd van € 27.291,38 op de Raborekening eindigend op 335, een bedrag van € 2.314,84 op de ING-rekening eindigend op 763 en een bedrag van € 16.500 op de ING-rekening eindigend op 686. Het gaat volgens [eisers] dan ook in totaal om € 46.106,22, waarvan € 16.500 aan PGB inkomsten. De banksaldi moeten daarom met een bedrag van € 46.106,22 worden verhoogd, zo stellen [eisers]
3.38.
Zoals de rechtbank hiervoor met betrekking tot de inzage in de bankafschriften heeft geoordeeld, behoren de na het overlijden van erflaatster op haar naam ontvangen PGB inkomsten tot de nalatenschap. [gedaagde01] heeft onvoldoende inzicht gegeven waarom de overige bedragen die na het overlijden van erflaatster zijn ontvangen hem zouden toekomen, noch heeft hij toegelicht waarom erflaatster pas na haar overlijden recht heeft gekregen op deze bedragen. Dit brengt mee dat een bedrag van € 46.106,22 bij de banksaldi moet worden opgeteld. Zonder de ontbrekende nadere toelichting van [gedaagde01] kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat erflaatster ten tijde van haar overlijden tot dit bedrag vorderingen had op derden.
3.39.
Tijdens de zitting heeft [gedaagde01] bevestigd dat het saldo van de bankspaarrekening, die was gekoppeld aan de hypotheek, ook tot de nalatenschap behoort. Dit bedrag staat niet vermeld op het vermogensoverzicht. De rechtbank zal het saldo van de bankspaarrekening van € 30.967,48 dan ook bij de activa van de nalatenschap optellen.
Uitkeringen uit levensverzekeringen
3.40.
In het vermogensoverzicht staan twee uitkeringen uit levensverzekeringen vermeld, namelijk:
  • Nationale Nederlanden: € 151.704;
  • Florius: € 160.000.
3.41.
Zoals hiervoor onder 3.20 is overwogen, waren de rechten op de uitkeringen uit de levensverzekeringen verpand aan de hypotheekbanken en zijn de uitkeringen gebruikt om de hypothecaire schulden (deels) af te lossen. De uitkeringen uit de levensverzekeringen komen als gevolg van de verpanding en daaruit voortvloeiende aflossing van de hypothecaire leningen ten gunste van de nalatenschap. [eisers] hebben de hoogte van de uitgekeerde bedragen niet betwist, zodat voormelde bedragen tussen partijen vast staan.
Gelet op dit een en ander ziet de rechtbank geen aanleiding om [gedaagde01] te veroordelen de door de hypotheekbanken op de leningen in mindering gebrachte bedragen aan [eisers] te betalen. Als [eisers] al een probleem hebben met de gang van zaken dan dienen zij zich tot de levensverzekeringsmaatschappijen te wenden, die de bedragen dan volgens hen ten onrechte aan de hypotheekbanken hebben uitbetaald.
Roerende zaken
Auto’s
3.42.
Op het vermogensoverzicht is een Smart opgenomen met een waarde van € 3.497. [gedaagde01] heeft verklaard dat dit een schatting was en dat deze waarde marktconform is.
[gedaagde01] heeft toegelicht dat hij de Smart in september 2019 heeft verkocht via een garagebedrijf voor € 3.850. Hij heeft kosten moeten maken (€ 500 voor banden en een onderhoudsbeurt) voor het verkoopklaar maken van de auto. Daarom was de verkoopopbrengst € 3.350.
3.43.
[eisers] hebben tijdens de zitting voorgesteld om uit te gaan van een bedrag van € 15.000 voor de auto en de inboedels gezamenlijk, omdat er geen taxatierapporten beschikbaar zijn waaruit de waarde per peildatum blijkt. De waarde van de inboedels is volgens [eisers] minstens € 10.000. Dan resteert voor de auto een waarde van € 5.000. [gedaagde01] heeft tijdens de zitting gezegd dat hij wil uitgaan van een waarde van de Smart van € 3.850.
3.44.
De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten om de waarde van de Smart op de peildatum te kunnen bepalen en zal de waarde daarom schatten. De rechtbank acht het redelijk om de Smart voor een bedrag van € 4.000 in aanmerking te nemen.
3.45.
Vast is komen te staan dat de auto met kenteken [kenteken] eigendom was van [gedaagde01] en dus niet in de nalatenschap van erflaatster valt.
Inboedels
3.46.
Volgens het vermogensoverzicht is de waarde van de inboedel in de woning aan de [adres02] te [plaats 4] € 1.000 en is de waarde van de inboedel in de woning aan de [adres01] te [plaats 3] € 4.000. [gedaagde01] heeft de inboedels niet laten taxeren en heeft de waardes ervan geschat. [gedaagde01] heeft de inboedels inmiddels grotendeels van de hand gedaan, zodat het niet meer mogelijk is om de waardes ervan te bepalen. Niet is gesteld of anderszins gebleken dat sprake was van waardevolle inboedelgoederen. [eiser02] heeft tijdens de zitting gezegd dat erflaatster geen bijzondere schilderijen of dergelijke had. De rechtbank zal daarom de in het vermogensoverzicht opgenomen bedragen hanteren. Deze bedragen komen de rechtbank redelijk voor.
Hypothecaire schulden
3.47.
Op het vermogensoverzicht staan de volgende hypothecaire schulden vermeld:
 Florius: € 310.000;
 Nationale Nederlanden: € 628.860.
3.48.
Deze bedragen zijn niet in geschil.
Belastingschulden
3.49.
Op het vermogensoverzicht staan twee inkomstenbelastingschulden vermeld. Een schuld van € 59.312 over het jaar 2017 en een schuld van € 39.397 over het jaar 2018.
3.50.
[eisers] stellen dat de bedragen die zijn opgevoerd op de aangiften inkomstenbelasting niet corresponderen met de inkomsten uit PGB op de bankafschriften van erflaatster. [gedaagde01] heeft tijdens de zitting verklaard dat de aangifte inkomstenbelasting vanaf 2017 door een accountant werd gedaan. [gedaagde01] heeft tijdens de zitting toegelicht dat de accountant bij de aangifte inkomstenbelasting is uitgegaan van de jaaropgave van de SVB. Daarom kan het voorkomen dat de inkomsten niet gelijk lopen met de (latere) uitbetalingen van het PGB. De rechtbank acht dit voldoende aannemelijk.
3.51.
Tijdens de zitting hebben [eisers] zich op het standpunt gesteld dat in het samenlevingscontract van erflaatster en [gedaagde01] staat dat inkomstenbelasting schulden vallen onder de kosten van de huishouding en voor rekening van beide partners komen, zodat ieder de helft moet betalen. De rechtbank stelt vast dat in het samenlevingscontract is opgenomen dat de kosten van de gemeenschappelijk gevoerde huishouding door beide partners moeten worden betaald naar evenredigheid van hun inkomens. Het is dus niet zo dat zij die schulden ieder voor de helft moeten dragen. Ook overigens gaat de rechtbank aan dit standpunt van [eisers] voorbij, nu zij dit pas tijdens de zitting naar voren hebben gebracht.
3.52.
Uit de definitieve aanslag 2017 volgt dat deze aanslag € 58.206 bedroeg. [gedaagde01] heeft verklaard dat hij een bedrag van € 59.268 heeft betaald in verband met verhogingen. Nu [eisers] dit niet hebben weersproken zal de rechtbank uitgaan van het bedrag dat [gedaagde01] heeft betaald, te weten € 59.268. Uit de definitieve aanslag 2018 volgt voor het jaar 2018 een bedrag van € 39.397 zoals op het vermogensoverzicht staat vermeld, zodat dit bedrag geen correctie behoeft.
Schulden ING creditcard en SVB
3.53.
Op het vermogensoverzicht staat een creditcard schuld vermeld van € 2.335,58 en een schuld bij de SVB van € 2.567,19. [eisers] betogen dat het onduidelijk is of deze schulden zijn afbetaald. De rechtbank is met [gedaagde01] van oordeel dat niet van belang is of deze schulden zijn afgelost. Van belang is of erflaatster deze schulden had op het moment van overlijden. Aangezien dit niet wordt betwist ziet de rechtbank geen aanleiding deze bedragen niet op te nemen in het vermogensoverzicht.
Uitvaart
3.54.
[eisers] hebben tijdens de zitting verklaard dat zij akkoord zijn met de op het vermogensoverzicht vermelde kosten van de uitvaart van in totaal € 6.095,10.
Samenvattend omvang nalatenschap
3.55.
Het voorgaande samenvattend komt de rechtbank tot het volgende.
3.56.
Tot de nalatenschap van erflaatster behoren de volgende activa:
€ 637.500,00 woning [adres01] te [plaats 3]
€ 335.000,00 woning [adres02] te [plaats 4]
€ 32.110,85 totaal banksaldo volgens vermogensoverzicht
€ 46.106,22 totaal van na het overlijden ontvangen bedragen
€ 30.967,48 saldo bankspaarrekening
€ 151.704,00 uitkering uit levensverzekering Nationale Nederlanden
€ 160.000,00 uitkering uit levensverzekering Florius
€ 4.000,00 Smart
€ 1.000,00 inboedel [adres02] te [plaats 4]
€ 4.000,00inboedel [adres01] te [plaats 3]
€ 1.402.388,55 totaal activa
3.57.
Tot de nalatenschap behoren de volgende passiva:
€ 310.000,00 hypotheek Florius
€ 628.860,00 hypotheek Nationale Nederlanden
€ 59.268,00 inkomstenbelasting 2017
€ 39.397,00 inkomstenbelasting 2018
€ 2.335,58 ING creditcard
€ 2.567,19 SVB
€ 6.095,10uitvaart
€ 1.048.522,87 totaal passiva
3.58.
Het saldo van de nalatenschap bedraagt € 353.865,68 (€ 1.402.388,55 min € 1.048.522,87). De legaten bedragen een vierde hiervan, dat is € 88.466,42 per legataris.
Op de legaten komt nog in mindering de door de legatarissen verschuldigde erfbelasting en hun aandeel in de kosten van boedelafwikkeling.
3.59.
Nadat [eisers] de ontbrekende stukken hebben ontvangen, willen zij een aangepaste boedelbeschrijving in het geding brengen zodat de omvang van de nalatenschap en daarmee de omvang van de legaten kan worden vastgesteld. Nu de vordering tot afgifte van stukken zal worden afgewezen en de rechtbank de omvang van de nalatenschap en van de legaten hiervoor heeft vastgesteld, is dit niet nodig.
De opeisbaarheid van de legaten
3.60.
[eisers] stellen dat de legaten op grond van het testament opeisbaar zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente. [gedaagde01] betwist dit.
3.61.
In hoofdstuk 3 van het testament is bepaald dat de legaten onder andere opeisbaar zijn als [gedaagde01] “
in aanmerking komt voor financiële steun van overheidswege omdat zijn inkomsten niet (meer) toereikend zijn voor de voorziening in de kosten van levensonderhoud en hij, voordat hij aanspraak kan maken op deze steun, moet gaan interen op zijn vermogen.” Verder is in het testament bepaald dat [gedaagde01] de opeisbaarheid van de legaten kan voorkomen door het stellen van zekerheid.
3.62.
[eisers] betogen dat in een telefoongesprek van december 2020 met de gemachtigde van [gedaagde01] naar voren kwam dat [gedaagde01] geen eigen inkomsten meer had. Dit heeft zijn gemachtigde bevestigd bij e-mailbericht van 23 december 2020, waarin de gemachtigde van [gedaagde01] aan de advocaat van [eisers] onder meer heeft geschreven:

ik vertelde u dat het erop lijkt dat een van de opeisingsgronden van het testament zich voordoen; immers mijn cliënt heeft geen bedrijf meer noch een andere baan, en teert momenteel op zijn zzp vermogen in alvorens aanspraak te maken op enige overheidssteun. Echter is hij voornemens zekerheid te stellen, zodat de opeisbaarheidsfactor vervalt. Hij gaat drukdoende in overleg met zijn notaris hieromtrent en ik zal u zodra ik meer weet informeren.
3.63.
[gedaagde01] betwist dat deze opeisbaarheidsgrond zich voordoet of heeft voorgedaan. [gedaagde01] betoogt dat hij niet in aanmerking komt, of niet in aanmerking is gekomen, voor enige financiële steun van de overheid. [gedaagde01] is in maart 2020 gestopt met het opvanghuis dat hij samen met erflaatster dreef, in het bijzonder vanwege de Coronamaatregelen. Vanaf januari 2022 geniet [gedaagde01] inkomsten uit dienstverband bij de provincie Zuid-Holland.
3.64.
De rechtbank is van oordeel dat de opeisbaarheidsgrond uit het testament zich heeft voorgedaan en dat de legaten dus opeisbaar zijn. De rechtbank motiveert dit als volgt.
3.65.
Vast staat dat [gedaagde01] in de periode na het overlijden van erflaatster gedurende anderhalf jaar geen inkomsten heeft gehad en dat hij gelden uit de nalatenschap nodig heeft gehad om van te leven. De inkomsten van [gedaagde01] waren dus niet (meer) toereikend voor de voorziening in de kosten van zijn levensonderhoud. De bedoeling van erflaatster was dat [gedaagde01] van de opbrengsten van de nalatenschap kon leven. Erflaatster heeft in het testament dan ook bepaald dat [gedaagde01] geen rente over de legaten hoeft te betalen. Het was niet de bedoeling van erflaatster dat [gedaagde01] zou interen op haar vermogen. Bovendien heeft het geen zin als [gedaagde01] eerst zou mogen interen op de nalatenschap en daarna zekerheid zou stellen.
3.67.
[eisers] stellen dat [gedaagde01] geen zekerheid heeft gesteld en dat [gedaagde01] geen registergoederen bezit, zodat het vestigen van een hypotheekrecht geen optie is om opeisbaarheid van de legaten te voorkomen. [gedaagde01] heeft volgens [eisers] ook niet toegelicht hoe hij zekerheid wil verstrekken.
3.68.
[gedaagde01] betoogt dat hij in december 2020 onverplicht heeft aangegeven dat hij bereid was om te bezien of hij zekerheid kon stellen. Dit deed hij omdat hij graag een oplossing wilde, niet omdat hij de opeisbaarheid van de legaten erkende. Als de rechtbank van oordeel is dat de vorderingen opeisbaar zijn, wenst [gedaagde01] alsnog zekerheid te stellen. Een optie is volgens [gedaagde01] dat hij een levensverzekering afsluit met als begunstigden de kinderen van erflaatster. Tijdens de zitting heeft [gedaagde01] verklaard dat hij een levensverzekering heeft afgesloten die voorziet in de uitkering van een bedrag van € 100.000 en dat dit bedrag wordt verhoogd afhankelijk van de hoogte van de legaten. Begunstigde is nu zijn oudste zoon. Tijdens de zitting heeft [gedaagde01] verder nog verklaard dat hij nog maar ongeveer € 70.000 tot € 75.000 over heeft van de nalatenschap van erflaatster en dat hij voor € 40.000 een recreatiewoning heeft gekocht, waarin hij nu woont. [gedaagde01] kon desgevraagd niet verklaren waar hij de nalatenschapsgelden verder aan heeft uitgegeven.
3.69.
[eisers] gaan niet akkoord met het verstrekken van zekerheid door middel van een levensverzekering omdat dit onvoldoende zekerheid biedt, bijvoorbeeld in het geval [gedaagde01] de premie niet betaalt.
3.70.
De rechtbank is met [eisers] van oordeel dat [gedaagde01] geen zekerheid kan stellen door middel van de begunstiging van een levensverzekering. Dit biedt onvoldoende zekerheid, omdat geen sprake is van een gelijkwaardig onderpand. Nu [gedaagde01] geen zekerheid heeft gesteld en niet is gesteld of gebleken dat hij in staat is dit op korte termijn alsnog te doen, is het legaat van [eisers] opeisbaar.
3.71.
De gevorderde wettelijke rente zal als niet weersproken worden toegewezen.
De levensverzekeringen
3.72.
Tijdens de zitting hebben [eisers] niet langer betwist dat de rechten op de uitkeringen uit de levensverzekeringen waren verpand aan de hypotheekbanken. [eisers] stellen zich op het standpunt dat ervan moet worden uitgegaan dat de kinderen begunstigden zijn van de levensverzekeringen, omdat niet blijkt dat de begunstiging is gewijzigd. Tijdens de zitting hebben [eisers] zich op het standpunt gesteld dat de uitkeringen uit de levensverzekeringen aan de kinderen toekomen, als begunstigden. Omdat met de uitkeringen nalatenschapsschulden zijn afbetaald hebben de kinderen een vordering op de nalatenschap ter grootte van de uitkeringen. [gedaagde01] betwist dit en stelt dat de pandrechten voorrang hebben op de begunstiging. Omdat de uitkeringen gebruikt zijn om de hypothecaire leningen (deels) af te lossen en er geen overschot was, kom je aan de begunstiging niet toe, aldus [gedaagde01] .
3.73.
De vorderingen die zien op uitbetaling aan [eisers] van een aandeel in de uitkeringen uit de levensverzekeringen zullen worden afgewezen. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar hetgeen zij onder 3.41. heeft overwogen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.74.
[eisers] hebben gevorderd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [gedaagde01] heeft hiertegen het volgende verweer gevoerd. De uitkomst van de zaak kan grote impact hebben op de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. De boedel dient (mogelijk) opnieuw te worden vastgesteld. De nalatenschap lijkt negatief, indien de uitkeringen uit de levensverzekeringen niet meetellen in de boedel, waardoor de boedel alsnog dient te worden vereffend als gevolg van de beneficiaire aanvaarding. Er dienen mogelijk aanvullende boedelkosten te worden gemaakt, aldus [gedaagde01] .
3.75.
[eisers] hebben tijdens de zitting naar voren gebracht dat [gedaagde01] meer dan genoeg tijd heeft gehad om zekerheid te stellen om zodoende de opeisbaarheid van de legaten te voorkomen. Zij maken zich zorgen over de hoogte van de uitgaven van [gedaagde01] van nalatenschapsgelden en stellen dat dit een extra reden is voor uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis.
3.76.
Bij de beoordeling van het verweer van [gedaagde01] moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van degene die de veroordeling verkrijgt ([eisers]) zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij ( [gedaagde01] ) bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist (zie Hoge Raad 29 november 1996, NJ 1997/684). Mogelijk ingrijpende gevolgen van de executie van het vonnis, die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, staan op zichzelf niet in de weg aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad, maar moeten (slechts) meegewogen worden (zie Hoge Raad 28 mei 1993, NJ 1993/468).
3.77.
[eisers] worden vermoed belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben, aangezien de vordering tot betaling van een geldsom aan [eisers] wordt toegewezen. Nu vast staat wat de omvang van de nalatenschap is, dat de uitkeringen uit de levensverzekeringen in de nalatenschap vallen en dat de nalatenschap positief is, gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van [gedaagde01] tegen de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis. Dit verweer ziet immers op de situatie waarin de uitkeringen uit de levensverzekeringen niet in de nalatenschap zouden vallen en de nalatenschap negatief zou zijn.
Proceskosten
3.78.
In de omstandigheid dat dit een erfrechtgeschil is, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen partijen te verdelen, in die zin dat ieder de eigen proceskosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt de omvang van de legaten van [eiser01] en [eiser02] vast op € 88.466,42 per legaat, te verminderen met de door de legatarissen verschuldigde erfbelasting en hun aandeel in de kosten van boedelafwikkeling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde01] om ter zake het legaat van [eiser01] een bedrag van € 88.466,42, te verminderen met de door [eiser01] verschuldigde erfbelasting en haar aandeel in de kosten van boedelafwikkeling, over te maken naar bankrekeningnummer [iban_nummer01] (ten name van [naam01]), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 19 januari 2021 tot aan de dag van volledige voldoening;
4.3.
veroordeelt [gedaagde01] om ter zake het legaat van [eiser02] een bedrag van € 88.466,42, te verminderen met de door [eiser02] verschuldigde erfbelasting en zijn aandeel in de kosten van boedelafwikkeling, over te maken naar bankrekeningnummer [iban_nummer02] (ten name van [eiser02]), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 27 januari 2022 tot aan de dag van volledige voldoening;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
4.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023.