In deze zaak heeft eiser op 28 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 5 september 2022 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De wettelijke beslistermijn voor de asielaanvraag van eiser eindigde oorspronkelijk op 5 maart 2023, maar door de inwerkingtreding van de wijziging van de Vreemdelingencirculaire (WBV 2022/22) op 27 september 2022, is deze termijn verlengd met negen maanden. Hierdoor eindigt de beslistermijn voor eiser pas op 5 december 2023.
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er op het moment van de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 sprake was van een situatie die de verlenging van de beslistermijn rechtvaardigde. De rechtbank ziet geen reden om van dit oordeel af te wijken, waardoor de verlenging rechtsgeldig is. Dit betekent dat de ingebrekestelling van eiser, die op 10 maart 2023 was ingediend, te vroeg was, aangezien de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken.
Daarom verklaart de rechtbank het beroep van eiser tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de bekendmaking van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.