ECLI:NL:RBDHA:2023:7239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
NL23.13299, NL23.13301 en NL23.13302
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van moeder en kinderen in het vreemdelingenrecht; opheffing van maatregel en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in de zaken NL23.13299, NL23.13301 en NL23.13302, waarbij de maatregel van bewaring van een moeder en haar kinderen op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) aan de orde was. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 2 mei 2023 de maatregel van bewaring opgelegd, maar deze werd op 9 mei 2023 opgeheven. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers, die Syrische nationaliteit hebben, ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de bewaring, waaronder de mogelijkheid van een overdracht op basis van de Dublinverordening, voldoende waren gemotiveerd door de staatssecretaris. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een significant risico bestond dat de eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken, en dat de opgelegde maatregel rechtmatig was tot aan de opheffing. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld in het proces van uitzetting en dat er zicht was op overdracht binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft de verzoeken om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen onrechtmatigheid was vastgesteld in de opgelegde maatregel van bewaring.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.13299, NL23.13301 en NL23.13302

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [V-nummer]
[naam 2], eiser,
geboren op [geboortedatum 2] ,
V-nummer: [V-nummer 2]
[naam 3], eiser,
geboren op [geboortedatum 3] ,
V-nummer: [V-nummer 3]
allen van Syrische nationaliteit,
hierna: eisers,
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluiten van 2 mei 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 9 mei 2023 de maatregelen van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2023 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eisers:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
3l. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen, hen op hun initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek, en zij niet uit eigen beweging binnen deze termijn zijn vertrokken;
3m. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend is toe te passen.
3. Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst.
Voortraject
4. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen. De rechtbank stelt vast dat eisers de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet hebben bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eisers vallen onder de in artikel 59a van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening, nu op 4 januari 2023 een overdrachtsbesluit is genomen ten aanzien van eisers.
Gronden
6. Eisers stellen zich op het standpunt dat zware grond 3a feitelijk onjuist is, nu eisers met Deense documenten en identiteitspapieren zijn ingereisd. Ook zware grond 3k is volgens eisers feitelijk onjuist. Eisers stellen dat zij wel vrijwillig bereid waren mee te werken aan een overdracht. De eerste overdracht vond niet plaats door een misverstand en de tweede overdracht is niet gelukt omdat eisers niet zijn meegegaan. Nergens staat dat eisers geen medewerking hebben verleend. Ten aanzien van zware grond 3l stellen eisers dat er geen vertrekplicht bestond, zodat ook deze grond feitelijk onjuist is. Verder stellen eisers ten aanzien van zware grond 3m dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is. Verweerder motiveert enkel dat de uiterste overdrachtstermijn bijna verstrijkt, maar volgens eisers ziet de noodzakelijkheid op het significante risico op onderduiken en dit is volgens eisers niet nader gemotiveerd. Tot slot menen eisers dat de lichte gronden 4c en 4d, nu zij Dublinclaimanten zijn en recht hebben op opvang en verstrekkingen, niet kunnen worden tegengeworpen. Ook de lichte grond 4a kan niet worden tegengeworpen, nu eisers zijn geïdentificeerd.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat zware grond 3m, gelet op de motivering daarvan in de maatregel, geen stand kan houden. Volgens de Afdelingsuitspraak van 25 maart 2020, r.o. 15.2.2, ECLI:NL:RVS:2020:829, vereist deze grond van verweerder een nadere toelichting waarom op basis van deze zware grond moet worden aangenomen dat een significant risico op onderduiken bestaat. De rechtbank is van oordeel dat verweerder grond 3m onvoldoende heeft gemotiveerd.
6.2.
Overigens oordeelt de rechtbank dat de zware en lichte gronden 3a, 3k, 4a, 4c en 4d, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken. Immers zijn eisers Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen, dan wel hebben zij daartoe een poging gedaan, nu eiseres heeft verklaard dat zij geen geldige documenten heeft omdat deze verloren zijn gegaan tijdens de reis. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij beschikken over geldige grensoverschrijdingsdocumenten, zodat deze grond feitelijk juist is. Verder heeft verweerder zware grond 3k aan eisers kunnen tegenwerpen, nu eisers op 4 januari 2023 een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking hebben verleend aan de overdracht aan Denemarken. Hoewel eiseres altijd heeft verklaard vrijwillig mee te willen werken aan overdracht, heeft zij bij de tweede overdracht geen medewerking verleend. De eerste overdracht vond niet plaats door een misverstand. De tweede overdracht op 7 april 2023 vond geen doorgang omdat eiseres niet is ingestapt in het vervoer dat klaarstond. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht gemotiveerd dat zij daarmee niet hebben voldaan aan hun meewerkplicht. Verder heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eisers niet in het bezit zijn van documenten in de zin van artikel 4.21 van het Vb, dat eisers in Nederland niet staan ingeschreven in de BRP en niet op andere wijze hebben aangetoond over een vaste woon- of verblijfsplaats in Nederland te beschikken en daarbij beschikken eisers niet over voldoende middelen van bestaan. Verweerder heeft in de maatregel daarmee voldoende gemotiveerd waarom er een significant risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van zware grond 3l onbesproken.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiseres waaruit blijkt dat zij niet wil meewerken aan overdracht, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eisers niet uit eigen beweging gevolg zullen geven aan de op hen rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eisers te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eisers die de bewaring voor hen onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eisers een lichter middel dan bewaring op te leggen. Zie hiervoor ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674 en 13 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1667. Verweerder heeft zich in de maatregel terecht op het standpunt gesteld dat in het detentiecentrum de nodige medische en psychische voorzieningen beschikbaar zijn die gelijk kunnen worden gesteld aan de voorzieningen in de vrije maatschappij. In de maatregel van bewaring heeft verweerder conform paragraaf A5/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) kenbaar een verzwaarde belangenafweging ten aanzien van de minderjarige kinderen gemaakt.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, tot aan de opheffing van de maatregelen, voldoende voortvarend aan de uitzetting heeft gewerkt en dat zicht op overdracht binnen een redelijke termijn bestond. Verweerder heeft op 1 mei 2023 de vluchten geboekt en heeft op 2 mei 2023 een vluchtaankondiging verstuurd naar de Deense autoriteiten. Op 4 mei 2023 is een vertrekgesprek gevoerd. De rechtbank stelt vast dat eisers binnen de in paragraaf A5/2.4 van de Vc gestelde termijn van veertien dagen konden worden overgedragen, nu eisers op 2 mei 2023 in bewaring zijn gesteld en op 9 mei 2023 een vlucht stond gepland.
Conclusie
9. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een -uit het Unierecht voortvloeiende- voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregelen niet is nageleefd tot aan de opheffing daarvan. Hetgeen namens eisers verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
10. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.