ECLI:NL:RBDHA:2023:7298
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen uitblijven besluit asielaanvraag
In deze zaak heeft eiseres op 22 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag, die zij op 26 april 2022 had ingediend. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou oorspronkelijk op 26 oktober 2022 eindigen. Echter, door de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 op 27 september 2022, werd deze termijn verlengd met negen maanden, waardoor de nieuwe einddatum op 26 juli 2023 kwam te liggen. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er op het moment van de inwerkingtreding van de WBV sprake was van een situatie die de verlenging rechtvaardigde. Hierdoor was de ingebrekestelling van eiseres, die op 31 oktober 2022 was ingediend, te vroeg, aangezien de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres tegen het uitblijven van een besluit op haar asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de wettelijke termijn nog niet was verstreken op het moment van de ingebrekestelling. Daarnaast is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.