In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit hebbende vreemdeling, op 15 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft verweerder op 18 januari 2023 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit en heeft op 28 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft rechtsgeldig verweerder in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank verwijst naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die van toepassing is op asielaanvragen, en naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de verbindendheid van deze wet.
De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag moet nemen en dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.