In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Jordaanse nationaliteit, op 14 december 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Na het indienen van een ingebrekestelling op 20 februari 2023, heeft eiser op 9 maart 2023 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals vastgelegd in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken. Eiser heeft rechtsgeldig in gebreke gesteld en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds de ingebrekestelling. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank verwijst naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) over de verbindendheid van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. De ABRvS heeft geoordeeld dat het uitsluiten van bestuurlijke dwangsommen niet in strijd is met het Unierecht, maar dat het afschaffen van rechterlijke dwangsommen dat wel is. De rechtbank legt de Staatssecretaris een nieuwe beslistermijn van acht weken op en bepaalt dat hij een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens veroordeelt de rechtbank de Staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.