ECLI:NL:RBDHA:2023:7437

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
NL21.20024
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voorlopig verblijf en belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Syrische moeder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar zoon, referent, en zijn gezin in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen op 18 november 2020, en het bezwaar daartegen werd op 1 december 2021 ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij zij stelde dat er wel degelijk sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met haar zoon, mede vanwege haar medische problemen.

De rechtbank heeft de zaak op 23 maart 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank overwoog dat de medische documenten niet aantonen dat eiseres specifiek afhankelijk is van haar zoon voor verzorging. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres in Turkije woont en daar sociale contacten heeft opgebouwd, wat de afwijzing van de aanvraag ondersteunt.

Wat betreft de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM, oordeelde de rechtbank dat de staatssecretaris de belangen van eiseres voldoende had afgewogen tegen de economische belangen van de Nederlandse staat. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had meegewogen dat eiseres nooit in Nederland heeft verbleven en dat zij sterke banden heeft met Turkije. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten tot een bedrag van €1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.20024

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [v-nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot verlening van een mvv [1] voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ afgewezen.
Bij besluit van 1 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 17 oktober 2022 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen.
Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) richt dit beroep zich zowel tegen het bestreden besluit als het aanvullende besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 maart 2023 op zitting behandeld. Referent was aanwezig met de gemachtigde van eiseres. Als tolk is verschenen O. Akrawy. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Eiseres is de moeder van [naam], referent. Zij heeft de Syrische nationaliteit. Zij wil graag bij haar zoon, schoondochter en kleinkinderen verblijven op grond van artikel 8 van het EVRM [2] .
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat tussen eiseres en referent geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Volgens verweerder is er geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn moeder. In het aanvullende besluit heeft verweerder een belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM gemaakt, maar deze is in het nadeel van eiseres uitgevallen. Tussen eiseres en haar kleinkinderen is sprake van hechte persoonlijke banden en dus een gezinsleven. Verweerder heeft ook hier een belangenafweging gemaakt, maar ook deze is in het nadeel van eiseres uitgevallen.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij vindt dat er wel sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en referent. Eiseres is afhankelijk van referent, onder meer omdat zij medische problemen heeft. Eiseres heeft haar medische klachten wel degelijk met documenten onderbouwd. Verweerder had ook moeten ingaan op het feit dat referent niet alleen enig kind is, maar ook, totdat hij trouwde, uitsluitend met zijn moeder een gezin vormde.
Ten aanzien van de belangenafweging tussen eiseres en referent vindt eiseres dat deze ten onrechte in haar nadeel is uitgevallen. Er is geen sprake van een ‘fair balance’. Verweerder had niet moeten tegenwerpen dat referent nog geen werk heeft en dus niet in het levensonderhoud van eiseres kan voorzien. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom referent op korte termijn geen werk zal vinden. Ook heeft verweerder niet voldoende inzichtelijk gemaakt hoe de objectieve belemmering zich verhoudt tot de andere belangen. Daarnaast dient mee te worden gewogen dat eiseres zich in het aardbevingsgebied bevindt.
Ten aanzien van de belangenafweging tussen eiseres en haar kleinkinderen vindt eiseres dat deze ook ten onrechte in haar nadeel is uitgevallen. Het is niet kenbaar hoe de belangen van de kleinkinderen van eiseres zijn betrokken bij de belangenafweging. Verweerder heeft het over de belangen van referent en niet over de belangen van haar kleinkinderen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
5. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [3] volgt dat het al dan niet bestaan van ‘een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ tussen een meerderjarig kind en diens ouder(s) in essentie een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst kunnen bij de beoordeling van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden van belang zijn. Verweerder mag hierbij zwaarwegend, maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. Verder volgt uit eveneens vaste rechtspraak [4] dat verweerder daarbij de vraag mag betrekken of de banden tussen een vreemdeling en een referent zo sterk zijn dat de vreemdeling zonder de referent niet in staat is om zelfstandig te functioneren.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Zo heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat uit de overgelegde medische documenten niet blijkt dat eiseres voor haar verzorging specifiek afhankelijk is van referent. Daarbij is gebleken dat eiseres de benodigde medische zorg krijgt. Verweerder heeft er in dit kader ook op kunnen wijzen dat de dochter van referent en de zus van eiseres met hun gezinnen in Turkije wonen en dat niet is gebleken dat zij of anderen niet voor eiseres kunnen zorgen. Verweerder gaat er ook vanuit dat eiseres in de jaren die zij reeds in Turkije woont, sinds 2014, ook ander sociale contacten heeft opgebouwd. Dat eiseres en referent altijd hebben samengewoond, maakt nog niet dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangen van eiseres in het kader van artikel 8 van het EVRM kenbaar afgewogen tegen het economisch belang van de Nederlandse staat en voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.1.
In de belangenafweging is in het voordeel van eiseres meegewogen dat sprake is van een objectieve belemmering om het familie- en gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Verweerder heeft in het nadeel van eiseres mogen meewegen dat zij nooit in Nederland heeft verbleven en dus sterkere banden heeft met Turkije, nu zij daar al sinds 2014 woont. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen vinden dat eiseres in Nederland waarschijnlijk een beroep zal doen op de door de Nederlandse overheid betaalde voorzieningen zoals uitkeringen en gezondheidszorg. Dat referent een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet is niet ten onrechte in het nadeel van eiseres meegewogen. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat eiseres in het aardbevingsgebied verblijft onvoldoende is voor een ander oordeel. Het is een feit dat heeft plaatsgevonden nadat verweerder het bestreden en aanvullend besluit heeft genomen en niet is gebleken dat eiseres door deze omstandigheden nu niet meer zou kunnen terugvallen op haar familieleden en sociale contacten in Turkije.
6.2.
Eiseres betoogt verder dat het niet kenbaar is hoe de belangen van de kleinkinderen van eiseres zijn betrokken, nu het steeds over de belangen van referent gaat. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bestreden besluit, alsook het aanvullend besluit, dat de belangen van de kleinkinderen van eiseres wel degelijk gemotiveerd zijn betrokken in de belangenafweging. Verweerder heeft in de belangenafweging kunnen betrekken dat eiseres hechte en persoonlijke banden heeft met haar kleinkinderen nu zij jaren met de kleinkinderen heeft samengewoond en zij ook belast was met de dagelijkse verzorging. Verweerder heeft daarbij echter ook kunnen meewegen dat de kleinkinderen ook gezinsleven hebben met hun ouders, dat de ouders altijd de hoofdverzorgers zijn geweest en dat het mogelijk is om het contact tussen eiseres en haar kleinkinderen ook op afstand voort te zetten. In dat kader heeft verweerder kunnen opmerken dat het gezinsleven tussen ouders en hun kinderen prevaleert boven het gezinsleven van een grootouder met kleinkinderen, ook nu de kleinkinderen zonder hun oma naar Nederland zijn afgereisd.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond.
8. Verweerder heeft in beroep de motivering van het bestreden besluit aangevuld vanwege de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 13 juli 2022 [5] . Naar het oordeel van de rechtbank erkent verweerder hiermee dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek kende. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank op grond van artikel 8:75 van de Awb aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt deze vergoeding vastgesteld op €1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde van €837,- per punt, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.S. Ouertani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 6 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:695, en 16 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:758.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.