ECLI:NL:RBDHA:2023:7437
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot voorlopig verblijf en belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Syrische moeder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar zoon, referent, en zijn gezin in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen op 18 november 2020, en het bezwaar daartegen werd op 1 december 2021 ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij zij stelde dat er wel degelijk sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met haar zoon, mede vanwege haar medische problemen.
De rechtbank heeft de zaak op 23 maart 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank overwoog dat de medische documenten niet aantonen dat eiseres specifiek afhankelijk is van haar zoon voor verzorging. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres in Turkije woont en daar sociale contacten heeft opgebouwd, wat de afwijzing van de aanvraag ondersteunt.
Wat betreft de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM, oordeelde de rechtbank dat de staatssecretaris de belangen van eiseres voldoende had afgewogen tegen de economische belangen van de Nederlandse staat. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had meegewogen dat eiseres nooit in Nederland heeft verbleven en dat zij sterke banden heeft met Turkije. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten tot een bedrag van €1.674,-.