Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Surinaamse nationaliteit. Zij is met ingang van 14 augustus 2019 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘verblijf als partner bij [Naam 2] (referent)’. Deze verblijfsvergunning is verleend met een geldigheidsduur tot 14 augustus 2024. Bij besluit van 7 juni 2021 is de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 20 maart 2020, vanwege de beëindiging van de relatie tussen eiseres en referent. Eiseres is hiertegen niet in bezwaar gegaan.
2. Eiseres heeft op 18 januari 2021 een aanvraag ingediend tot wijziging van de beperking van deze verblijfsvergunning in het verblijfsdoel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Zij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zij oud-Nederlander is en daardoor bijzondere banden heeft met Nederland. Eiseres is Nederlandstalig opgevoed, heeft Nederlands onderwijs genoten en verblijft al geruime tijd in Nederland. Daarnaast werkt zij in Nederland en heeft zij hier familie wonen.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en deze beslissing in bezwaar gehandhaafd, omdat eiseres niet voldoet aan de vereiste voorwaarden. Zo heeft eiseres niet gedurende vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag een verblijfsrecht gehad. Verweerder meent dat niet is gebleken dat eiseres dusdanige bijzondere banden heeft met Nederland, dat zou moeten worden afgeweken van het beleid. Verder is het niet verlenen van de gevraagde verblijfsvergunning volgens verweerder niet in strijd met van artikel 8 van het EVRM.
4. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om af te wijken van zijn beleid. Eiseres beroept zich op het evenredigheidsbeginsel.In dat verband is het volgens eiseres relevant dat zij voorafgaand aan de intrekking van haar verblijfsvergunning, meer dan één jaar rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, waardoor zij in aanmerking zou zijn gekomen voor het verkrijgen van het Nederlanderschap door optie.Eiseres had voorbereidingen getroffen om deze optieprocedure te starten, maar door omstandigheden heeft zij deze procedure niet tijdig kunnen aanvangen. Als eiseres de optieprocedure was gestart, zou zij het Nederlanderschap hebben verkregen. Tegen die achtergrond is het voor haar onbegrijpelijk waarom één jaar rechtmatig verblijf onvoldoende is voor de verkrijging van een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden. Daarbij verwijst eiseres ook naar het arrest Tjebbes.Eiseres meent dat sprake is van bijzondere omstandigheden, nu zij voldeed aan de voorwaarden van de optieprocedure. Daarnaast verblijft eiseres al enige tijd in Nederland, heeft zij werk, zet zij zich in als vrijwilliger voor verschillende organisaties en wonen haar familie, vrienden en huidige partner in Nederland. Eiseres stelt dan ook dat verweerder op grond van artikel 8 van het EVRM al deze omstandigheden had moeten meewegen in de beoordeling. Tot slot merkt eiseres op dat het feit dat haar bezwaar niet langer kennelijk ongegrond wordt verklaard, maakt dat het beroep gegrond is en eiseres in aanmerking komt voor een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Volgens artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub een, van het Vbkan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden worden verleend aan de vreemdeling, die vijf jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid van een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht’. In paragraaf B9/8 van de Vcis neergelegd hoe verweerder invulling geeft aan deze bevoegdheid.
6. Niet in geschil is dat de relatie tussen eiseres en referent is verbroken sinds 20 maart 2020. Ook is niet in geschil dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde dat zij direct voorafgaand aan de aanvraag gedurende vijf jaar rechtmatig verblijf moet hebben gehad bij haar voormalige echtgenoot. Daarom heeft verweerder terecht onderzocht of er sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hij redelijkerwijs kan afwijken van zijn beleid zoals neergelegd in artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub een, van het Vb, omdat het vasthouden hieraan voor eiseres gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot het met het beleid te dienen doel.
Evenredigheid en optieprocedure
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat het evenredigheidsbeginsel niet zo ver reikt dat in dit geval uitgegaan dient te worden van de voorwaarden die gelden voor de optieprocedure bij naturalisatie in plaats van de voorwaarden die gelden voor de aanvraag die eiseres heeft ingediend. Daarvoor heeft verweerder kunnen meewegen dat eiseres de optieprocedure niet is gestart. Daarnaast merkt verweerder terecht op dat niet is gebleken dat de optieprocedure op voorhand in het voordeel van eiseres zou uitvallen. Dat eiseres al voorbereidingen had getroffen voor de start van een optieprocedure, maar dat deze door bijzondere omstandigheden niet heeft kunnen aanvangen, maakt dit niet anders. Verweerder was daarom niet gehouden om hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de optieprocedure aan te merken als dermate bijzondere omstandigheden, dat hij op grond daarvan gehouden was af te wijken van zijn beleid. Het beroep van eiseres op het arrest Tjebbes slaagt verder niet, nu dit geen vergelijkbare zaak betreft. In deze zaak had de vreemdeling, anders dan eiseres, reeds het Nederlanderschap verkregen.
8. Nu niet is gebleken dat het evenredigheidsbeginsel zo ver reikt dat dient te worden uitgegaan van de voorwaarden die gelden voor de optieprocedure bij naturalisatie, heeft verweerder terecht onderzocht of er sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hij redelijkerwijs kan afwijken van zijn beleid. Verweerder heeft hierover terecht opgemerkt dat het enkele feit dat eiseres oud-Nederlander is, niet direct maakt dat eiseres bijzondere banden heeft met Nederland. Eiseres is sinds 2018 in Nederland en is daarvoor geregeld naar Nederland gekomen voor vakantie en het bezoeken van familieleden. Verweerder heeft kunnen overwegen dat ook dit niet getuigt van dusdanige bijzondere banden op grond waarvan verweerder de aanvraag had moeten inwilligen. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat de foto’s die zijn overgelegd van de eerdere bezoeken aan Nederland en de familie summier en gedateerd zijn. Dat uit de door eiseres overgelegde verklaringen van personen een dusdanige bijzondere band volgt van eiseres met haar familieleden, heeft verweerder niet hoeven volgen. Deze verklaringen gaan immers niet gepaard met een identiteitsbewijs of handtekening van die personen, zodat verweerder minder waarde heeft kunnen hechten aan deze verklaringen. De omstandigheid dat eiseres actief is op de arbeidsmarkt en vrijwilligerswerk verricht, heeft verweerder onvoldoende onderbouwd kunnen vinden omdat de overgelegde vrijwilligersovereenkomsten dateren van 16 augustus 2022 en 22 juli 2021.
9. Verweerder heeft verder niet ten onrechte overwogen dat het niet in strijd is met het recht op privéleven, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM, om eiseres geen verder verblijf in Nederland toe te staan. Daarbij heeft verweerder terecht gewezen op het belang van de Staat dat is gelegen in het stellen en handhaven van regels ten aanzien van de toelating en het verblijf van vreemdelingen. Daarnaast heeft hij daarbij kunnen betrekken dat eiseres weliswaar privéleven heeft opgebouwd in Nederland sinds 2018, maar dat dit niet opweegt tegen het feit dat eiseres daarvoor 55 jaar in Suriname heeft gewoond, daar onderwijs heeft genoten en direct na 1975 geen aantoonbare stappen heeft ondernomen om naar Nederland te reizen. Van eiseres mag daarom worden verwacht dat zij in staat is weer werk en huisvesting te vinden in Suriname. Verder heeft verweerder kunnen meewegen dat eiseres haar relatie met haar huidige partner onvoldoende heeft onderbouwd door enkel foto’s hiervan te overleggen. Verweerder heeft aan deze omstandigheid dan ook minder gewicht kunnen toekennen in de belangenafweging.
10. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat het feit dat verweerder niet langer het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond acht, maakt dat het beroep gegrond moet worden verklaard en zij in aanmerking komt voor vergoeding van proceskosten en griffierecht, vanwege een zorgvuldigheidsgebrek. Weliswaar heeft verweerder het eerder genomen besluit op bezwaar ingetrokken, waarna eiseres is gehoord in bezwaar. Echter heeft verweerder dit gebrek hersteld door het nemen van een nieuw besluit op bezwaar. Dit besluit ligt dan ook ter toetsing voor.
11. Het beroep is daarom ongegrond.
12. Voor een proceskosten veroordeling bestaat geen aanleiding.