ECLI:NL:RBDHA:2023:7448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
NL22.26966
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen feitelijke overdracht en interpretatie van onderduiken in de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de feitelijke overdracht van eiseres aan de Tsjechische autoriteiten. Eiseres, een Mongolische vrouw, had bezwaar aangetekend tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar overdracht kennelijk ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 11 mei 2023 in Breda, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend, maar deze was niet in behandeling genomen omdat zij al rechtmatig verblijf had in Tsjechië. Na haar bezwaar tegen de feitelijke overdracht, die op 19 oktober 2022 plaatsvond, stelde eiseres dat de overdrachtstermijn ten onrechte was verlengd en dat zij niet als 'onderduikend' kon worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat haar afwezigheid op het moment van de overdracht verschoonbaar was. Ze had de autoriteiten niet op de hoogte gesteld van haar afwezigheid, wat leidde tot een melding van 'vertrek met onbekende bestemming'.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat eiseres ondergedoken was, zoals bedoeld in de Dublinverordening, en dat de verlenging van de overdrachtstermijn rechtsgeldig was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de proceskosten niet vergoed hoefden te worden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26966

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres,

V-nummer: [Nummer],
mede ten behoeve van haar twee minderjarige kinderen,
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Talsma).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen haar feitelijke overdracht aan de Tsjechische autoriteiten kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 mei 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Mongolische nationaliteit.
2. Op 7 december 2021 heeft eiseres een asielaanvraag ingediend. In het besluit van 14 juli 2022 heeft verweerder de aanvraag van eiseres niet in behandeling genomen omdat zij al rechtmatig verblijf had in Tsjechië. [1] Het beroep tegen dit besluit is op 24 augustus 2022 door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, ongegrond verklaard. [2] Er is tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel aangewend, zodat het besluit van 14 juli 2022 in rechte vaststaat. Op 14 oktober 2022 heeft eiseres bezwaar aangetekend tegen haar feitelijke overdracht naar Tsjechië en heeft ze een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft haar verzoek om een voorlopige voorziening op 18 oktober 2022 afgewezen. [3] Op 19 oktober 2022 is eiseres overgedragen aan de Tsjechische autoriteiten.
3. Gelet op het voorgaande betreft het beroep uitsluitend de feitelijke overdracht van eiseres aan Tsjechië. Aan de orde is de vraag of verweerder het bezwaarschrift tegen de feitelijke overdracht terecht ongegrond heeft verklaard.
4. Eiseres voert aan dat de overdrachtstermijn door verweerder ten onrechte is verlengd, dat de uiterste overdrachtstermijn was verstreken op het moment van de overdracht aan Tsjechië, en dat de feitelijke overdracht daarom onrechtmatig was. Hoewel zij op 25 augustus 2022, het moment waarop de overdracht aan Tsjechië oorspronkelijk gepland was, niet beschikbaar was voor overdracht, kon dit door verweerder redelijkerwijs niet worden aangemerkt als ‘onderduiken’ in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. [4] Zij beroept zich daarbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 december 2022, [5] waarin de overdracht als onrechtmatig werd beoordeeld omdat er geen sprake was van onderduiken.
Juridisch kader van de beoordeling
5. De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder de overdrachtstermijn terecht heeft verlengd in het licht van de geldende wetgeving en relevante jurisprudentie. Op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 kan een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling in beginsel met een beschikking worden gelijkgesteld. Wel volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [6] dat de mogelijkheid tot het maken van bezwaar tegen een (voorgenomen) feitelijke uitzetting alleen mogelijk is, als sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die tot onrechtmatigheid van de feitelijke uitzetting kunnen leiden. Het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn, of het onterecht verlengen daarvan, zou zo’n omstandigheid kunnen zijn.
6. Uit de tekst van de Dublinverordening, [7] gelezen in het licht van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie [8] blijkt dat de overdrachtstermijn voor een Dublinoverdracht kan worden verlengd tot maximaal achttien maanden als de vreemdeling onderduikt. Van onderduiking is sprake wanneer de vreemdeling er doelbewust voor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, om deze overdacht te voorkomen. Dit is het geval wanneer de overdracht niet kan worden uitgevoerd omdat de vreemdeling de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, mits hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen. De vreemdeling kan wel gemotiveerd aantonen dat er geldige redenen waren om de autoriteiten niet in te lichten over zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan de autoriteiten.
Beoordeling van de feiten
7. Niet in geschil is dat verweerder eiseres heeft geïnformeerd over het geplande vertrek op 25 augustus 2022 en over de verplichting om beschikbaar te zijn voor de overdracht. Ook is niet in geschil dat eiseres op het betreffende moment niet aanwezig was op het asielzoekerscentrum waar zij verbleef, zonder daarvan de autoriteiten op de hoogte te stellen. Omdat zij niet aanwezig was heeft de Dienst Terugkeer & Vertrek een melding wegens ‘vertrek met onbekende bestemming’ (MOB) gedaan. De ontvangende lidstaat, Tsjechië, is hierover geïnformeerd en de overdrachtstermijn is met een jaar verlengd.
8. Eiseres meent dat zij een goede reden had om niet aanwezig te zijn en ook dat nergens uit blijkt dat zij de bedoeling had om zich aan het toezicht te onttrekken. Zij had op de avond vóór de overdracht medicijnen nodig voor haar kinderen, die ze in de apotheek van het asielzoekerscentrum niet kon vinden. Ze heeft lang door de stad gelopen met haar twee kinderen om de medicijnen te vinden en raakte daardoor zeer vermoeid. Ze is toen blijven slapen bij een bekende die ze in de stad tegenkwam. Op de dag van de geplande overdracht is ze teruggekeerd naar het asielzoekerscentrum, maar toen was haar geplande vlucht al vertrokken.
9. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet heeft aangetoond dat haar afwezigheid op het moment van de overdracht verschoonbaar was. Ze heeft kennelijk geen moeite gedaan om de autoriteiten van haar afwezigheid op de hoogte te brengen en ze heeft niet onderbouwd welke dringende medicijnen de kinderen nodig hadden die in het centrum waar ze verbleef niet aanwezig waren.
10. De uitspraak van de Afdeling [9] die eiseres heeft aangehaald werpt geen ander licht op de zaak. In de genoemde zaak verzette de vreemdeling zich fysiek tegen zijn feitelijke uitzetting, maar heeft hij zich niet onttrokken aan het toezicht door de autoriteiten. Dit verschilt wezenlijk van de situatie van eiseres die wel buiten het bereik van de autoriteiten was op het moment van de geplande overdracht.
11. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat eiseres is ondergedoken zoals bedoeld in de Dublinverordening. De verlenging van de overdrachtstermijn was daarom rechtsgeldig. Het beroep tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen de feitelijke overdracht aan Tsjechië is ongegrond.
12. Verweerder hoeft de door eiseres gemaakte proceskosten niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013.
3.Zaak NL22.13645.
4.Verordening (EU) nr. 604/2013.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1952.
7.Artikel 29, tweede lid, tweede volzin, van de Dublinverordening.
8.C-163/17, Jawo tegen Duitsland, arrest van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.