ECLI:NL:RBDHA:2023:7550

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
NL22.20253 en NL22.20255
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van broer en zus niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee Iraakse broers en zussen, die niet in behandeling zijn genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielaanvragen op basis van de Dublinverordening. De eisers, geboren op respectievelijk [Geboortedatum] en [Geboortedatum 2], hebben aangevoerd dat zij vrezen voor een mensonwaardige behandeling in Polen, en dat zij als Yezidi's risico lopen op indirect refoulement. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, waaronder hun eerdere ervaringen in Polen en de informatie uit verschillende rapporten, overwogen maar heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvragen niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet hebben aangetoond dat zij bij overdracht aan Polen te maken krijgen met systematische tekortkomingen in de asielprocedure. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eisers niet kunnen worden aangemerkt als gezinsleden in de zin van de Dublinverordening, omdat eiser niet als minderjarig kan worden beschouwd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van eiser ongegrond verklaard. De proceskosten worden niet vergoed, omdat er geen onrechtmatigheden zijn vastgesteld in de bestreden besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.20253 en NL22.20255

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Naam], eiser, V-nummer: [Nummer], en

[Naam 2], eiseres, V-nummer: [Nummer 2]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. P.M.W. Jans en mr. M. Talsma).

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 7 oktober 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Polen daarvoor verantwoordelijk is.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft verzocht om aanhouding van de beroepen. Eisers hebben zich daartegen verzet.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 november 2022 op een zitting behandeld in Breda. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Ahmad. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M.W. Jans. Ter zitting zijn de beroepen aangehouden.
Op 4 januari 2023 heeft verweerder het bestreden besluit ten aanzien van eiseres ingetrokken. Eiseres heeft meegedeeld haar beroep (NL22.20255) te handhaven met het oog op een veroordeling van verweerder in de door haar gemaakte proceskosten.
Op 2 februari 2023 heeft verweerder meegedeeld dat het documentonderzoek betreffende de door eiser in beroep overgelegde documenten geen gevolgen heeft voor het bestreden besluit ten aanzien van eiser.
Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen opnieuw op zitting behandeld op 11 mei 2023 in Breda. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Cetinkaya. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Talsma.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [Geboortedatum] en [Geboortedatum 2] en de Iraakse nationaliteit te hebben. Zij stellen broer en zus van elkaar te zijn.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Uit het Eurodac-systeem is gebleken dat eisers eerder een asielaanvraag hebben ingediend in Polen. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Polen verzocht om eisers terug te nemen. De autoriteiten van Polen hebben dit verzoek aanvaard op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening [1] . Hierbij gaat verweerder ervan uit dat eiser is geboren op 7 december 2003.
3. Eisers voeren aan dat verweerder er ten onrechte op vertrouwt dat zij na overdracht aan Polen adequaat zullen worden behandeld (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). Eisers vrezen bij overdracht aan Polen een mensonwaardige behandeling. Daarbij wijzen zij op hun verklaringen tijdens de door verweerder afgenomen gehoren, waaruit blijkt dat zij tijdens een eerder verblijf in Polen hardhandig zijn behandeld en geen toegang hebben gekregen tot medische voorzieningen. Ook wijzen eisers hierbij op het rapport ‘Country Report: Poland. 2021 Update’ van AIDA [2] van mei 2022, de Facebook-pagina van Amnesty International in Polen en een YouTube-video over de behandeling van migranten aan de grens in Polen. Verder voeren eisers aan dat zij vanwege hun etniciteit als Yezidi te vrezen hebben voor uitzetting door Polen terwijl zij in Irak niet veilig zijn (indirect refoulement). Daarbij wijzen zij erop dat volgens het AIDA-rapport en correspondentie tussen Vluchtelingenwerk Nederland en de coördinator van ELENA [3] in Polen sprake is van een onofficieel beleid om Iraakse asielzoekers, en daarmee Yezidi, geen bescherming te verlenen.
4. Daarnaast voert eiser aan dat hij bij aankomst in Nederland minderjarig was, zodat verweerder er ten onrechte van uitgaat dat hij meerderjarig is. Eiser is in Polen geregistreerd als meerderjarige (met de geboortedatum [Geboortedatum 3]). Ten aanzien daarvan voert eiser aan dat niet van hem verwacht kan worden om inzicht te verschaffen in de werkwijze van de Poolse autoriteiten. Eiser heeft in beroep een origineel uittreksel uit het geboorteregister en een originele nationaliteitsverklaring uit Irak overgelegd. De rechtbank heeft de beroepen aangehouden om verweerder deze documenten te laten onderzoeken. Uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 24 januari 2023 blijkt dat het uittreksel uit het geboorteregister waarschijnlijk echt is, maar dat geen uitspraak kan worden gedaan over de opmaak, afgifte en inhoud en dat bij de rubrieken ‘geboortedatum in cijfers’ en ‘geboortedatum uitgeschreven’ de oorspronkelijke gegevens zijn verwijderd middels een correctievloeistof waarna nieuwe gegevens zijn aangebracht. Verder blijkt dat de nationaliteitsverklaring met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt is, maar dat geen uitspraak kan worden gedaan over de opmaak, afgifte en inhoud. Verweerder ziet hierin geen aanleiding om alsnog uit te gaan van minderjarigheid van eiser. Het uittreksel uit het geboorteregister bevat geen pasfoto en kan daarom volgens verweerder niet worden aangemerkt als een identificerend document. De nationaliteitsverklaring bevat alleen een geboortejaar en is opgemaakt ten tijde van eisers verblijf in Nederland. Verder wijst verweerder erop dat eiser in eerste instantie een vals bevonden identiteitskaart heeft overgelegd. In zijn reactie hierop voert eiser aan dat verweerder door eerst de documenten te onderzoeken en vervolgens aan het documentonderzoek geen doorslaggevende betekenis toe te kennen in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel.
5. Naar aanleiding van het intrekken door verweerder van het bestreden besluit ten aanzien van eiseres voert eiseres aan dat verweerder de door haar gemaakte proceskosten moet vergoeden omdat dat besluit inhoudelijk niet juist was, en voert eiser aan dat hij net als zijn zus in de Nederlandse asielprocedure zou moeten worden opgenomen. Daarbij beroept hij zich op de artikelen 11 (gezinsprocedure) en 17 (discretionaire bepaling) van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Bij het beroep tegen het bestreden besluit ten aanzien van eiseres bestaat geen procesbelang meer, aangezien dat besluit is ingetrokken. Het beroep van eiseres is dan ook niet-ontvankelijk. Ook als een beroep niet-ontvankelijk is, kan verweerder in de proceskosten worden veroordeeld. Daarop wordt aan het einde van deze uitspraak ingegaan.
7. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder er ten onrechte van uitgaat dat hij meerderjarig is. Niet in geschil is dat eiser eerder een vals bevonden identiteitskaart (met daarop de geboortedatum [Geboortedatum 4]) heeft overgelegd en dat er twee maal door middel van een schouw, uitgevoerd door ambtenaren van de vreemdelingenpolitie en de IND, is vastgesteld dat eiser evident meerderjarig is. Uit informatie van de Poolse autoriteiten blijkt dat eiser daar is geregistreerd met de geboortedatum [Geboortedatum 5]. Volgens vaste jurisprudentie mag verweerder in beginsel uitgaan van die registratie. Met de in beroep overgelegde documenten heeft eiser niet voldoende twijfel gezaaid aan de juistheid van deze registratie. Daartoe is met name redengevend dat verweerder heeft kunnen overwegen dat de inhoud van deze documenten, waarover Bureau Documenten geen uitspraak kan doen, vragen oproept. Op het uittreksel uit het geboorteregister is de geboortedatum gewijzigd met correctievloeistof. Op de nationaliteitsverklaring is geen volledige geboortedatum opgenomen en deze is opgesteld zonder betrokkenheid van eiser, die op dat moment al in Nederland was. Uit de enkele omstandigheid dat verweerder zich bereid heeft verklaard (aldus ook de brief van verweerder van 2 november 2022) om deze documenten te onderzoeken, kan niet een rechtens te honoreren vertrouwen worden afgeleid dat de uitkomst van het onderzoek doorslaggevend zou zijn voor zijn standpunt.
8. Dit brengt met zich dat ervan uit moet worden gegaan dat eiser niet de minderjarige broer is van eiseres, zodat artikel 11 van de Dublinverordening niet verplicht tot opname van eiser in de Nederlandse asielprocedure. Ook anderszins is eiser niet aan te merken als een gezinslid zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening.
9. Deze rechtbank en zittingsplaats is, evenals diverse andere zittingsplaatsen, van oordeel dat ten aanzien van Polen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dat betekent gelet op artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening dat het op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Polen te maken krijgt met systematische tekortkomingen in de asielprocedure of in de opvang voor asielzoekers. Eiser is daarin niet geslaagd. In de door eiser aangehaalde bronnen gaat het namelijk niet over Dublinclaimanten ten aanzien van wie Polen de overkomst heeft geaccepteerd. Eiser heeft ook nog gewezen op de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724, over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Deze zittingsplaats ziet daarin geen aanleiding om zaken over dit leerstuk aan te houden totdat het Hof van Justitie van de Europese Unie de vragen heeft beantwoord.
10. Ten aanzien van eisers stelling dat de autoriteiten van Polen aan Yezidi geen bescherming bieden, ligt het op zijn weg om aannemelijk te maken dat ook de rechter in Polen dat niet doet. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864. Eiser is hierin niet geslaagd met de stellingen dat asielaanvragen van Irakezen in Polen niet worden ingewilligd en dat daarover geen Poolse rechterlijke uitspraken bekend zijn. Uit de door eiser overgelegde landeninformatie blijkt ook niet dat de Poolse rechter asielzoekers die Yezidi zijn niet beschermt tegen refoulement.
11. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening mag verweerder asielaanvragen onverplicht aan zich trekken. Een dergelijke discretionaire bepaling toetst de bestuursrechter zeer terughoudend. Volgens het beleid van verweerder in onderdeel C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt van deze bevoegdheid onder meer gebruik gemaakt in het geval van bijzondere, individuele omstandigheden die getuigen van onevenredige hardheid. Het feit dat de procedures van eiser en eiseres niet meer gelijk oplopen en dat zij mogelijk door overdracht van eiser van elkaar worden gescheiden, heeft verweerder niet als dergelijke omstandigheden hoeven aanmerken.
12. Het beroep van eiser is ongegrond.
13. Omdat niet gebleken is van onrechtmatigheden in de bestreden besluiten, hoeft verweerder de proceskosten van eiser en eiseres niet te vergoeden. Het intrekken van het bestreden besluit ten aanzien van eiseres is blijkens de brief van verweerder van 4 januari 2023 gelegen in het verstrijken van de overdrachtstermijn en kan daarom niet worden gezien als een tegemoetkoming die leidt tot een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep van eiseres (NL23.20255) niet-ontvankelijk;
 verklaart het beroep van eiser (NL23.20253) ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Asylum Information Database.
3.European Legal Network on Asylum.