ECLI:NL:RBDHA:2023:7771

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
NL22.20717
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20717

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. E.J.L. van de Glind),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar opvolgende asielaanvraag. Eiseres is van Iraanse nationaliteit en is geboren op [datum]. Zij heeft op 27 mei 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen met het bestreden besluit van 12 oktober 2022.
1.1.
Eiseres is tegen deze afwijzing in beroep gegaan.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2023 samen met zaken NL22.20715, NL22.20716, NL22.20718, NL22.20719 en NL22.20720 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiseres omdat de staatssecretaris haar asielrelaas niet geloofwaardig vindt. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat de staatssecretaris haar asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig vindt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiseres legt aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag. Volgens eiseres is er sprake van geloofsgroei. Eiseres heeft naar eigen zeggen een wonder meegemaakt na de afwijzing van haar vorige asielaanvraag, bestaande uit de genezing van haar moeder van een hartinfarct, nadat eiseres in een droom God heeft gevraagd te helpen. Verder heeft eiseres naar eigen zeggen meer kennis opgedaan over het christendom door het volgen van (online) kerkdiensten. Zij voert verder aan dat haar vergevingsgezindheid en haar liefde voor de medemens zijn toegenomen. Verder bidt eiseres naar eigen zeggen vaker en praat zij met meer mensen over het geloof, zoals met haar ouders en met vrienden in Nederland en in Iran. Ook is haar geloof naar eigen zeggen gesterkt en heeft zij nu meer rust. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar geloofsgroei een rapport ingebracht van Stichting Gave. Verder wijst eiseres erop dat haar man een boek heeft geschreven over imam Reza en dat haar man en zij daarom in levensgevaar zullen verkeren bij een terugkeer naar Iran. Ook heeft eiseres naar eigen zeggen deelgenomen aan een protest in Amsterdam, waardoor zij bij terugkeer naar in gevaar komt door de Iraanse autoriteiten. Verder vreest eiseres bij een terugkeer naar Iran in de problemen te komen bij de Iraanse autoriteiten door de activiteiten van haar man op social media en omdat zij christen is.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Geloofsgroei;
  • Deelname aan een protest op de Dam;
  • Fundamentele politieke overtuiging.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat alleen het eerste relevante element geloofwaardig is, de overige relevante elementen vindt de staatssecretaris niet geloofwaardig. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag moet worden afgewezen als kennelijk ongegrond.
Had de staatssecretaris bij het gehoor van eiser moeten kiezen voor een registertolk Farsi met een Iraans dialect?
6. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris bij haar gehoor ten onrechte een registertolk Farsi met Afghaans dialect heeft gebruikt. De dialecten leveren nuanceverschillen op in vertalingen, aldus eiseres. Door een registertolk Farsi te gebruiken met Afghaans dialect zijn misverstanden tijdens het gehoor ontstaan en is er niet altijd juist vertaald.
7. De rechtbank volgt dit betoog van eiseres niet. Eiseres heeft op de zitting geen duidelijkheid kunnen verschaffen over waarom zij van mening is dat er vertaalfouten zijn gemaakt door de tolk en waarin die vertaalfouten dan zijn gelegen. Zo heeft zij bijvoorbeeld niet kunnen aangeven welke verschillen tussen het Farsi met Iraans dialect en Farsi met een Afghaans dialect zouden hebben geleid tot vertaalfouten bij haar antwoorden op de vraag of haar man in levensgevaar zou verkeren in Iran. Ook heeft zij niet kunnen aangeven welke verschillen in dialect zouden kunnen verklaren dat de tolk volgens haar man het woord ‘hartaanval’ heeft geïnterpreteerd als ‘beroerte’. Ook verder heeft zij gestelde vertaalfouten niet concreet gemaakt. De staatssecretaris stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door het gebruik van een tolk met een Afghaans dialect in haar belangen is geschaad.
Heeft de staatssecretaris de geloofsgroei van eiseres ten onrechte ongeloofwaardig bevonden?
8. De rechtbank stelt voorop dat eiseres tegen de relevante elementen 3 en 4 in beroep geen gronden heeft gericht.
Juridisch kader
9. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat een vreemdeling die in een opvolgende procedure voortborduurt op een eerder ongeloofwaardig geachte bekering, in de aanvraag moet toelichten wat er nieuw is en waarom dit tot een andere uitkomst leidt dan in de voorgaande asielprocedure. De uitkomst van de voorgaande procedure blijft hierbij het uitgangspunt. De staatssecretaris gaat in zoverre dus niet ten onrechte uit van een verzwaarde bewijslast voor de vreemdeling. Nieuwe elementen en bevindingen kunnen echter ook invloed hebben op de wijze waarop de gegevens uit de voorgaande procedure moeten worden beoordeeld. Nieuwe elementen en bevindingen in combinatie met de gegevens uit de voorgaande procedure vormen immers een nieuw samenstel van gegevens, waarover de staatssecretaris zich nog niet eerder heeft uitgelaten. Zijn in rechte vaststaande eerdere geloofwaardigheidsstandpunt gaat niet automatisch over dat samenstel van gegevens, omdat de combinatie van deze gegevens weer nieuwe bevindingen kan opleveren. Voor zaken over geloofsgroei betekent dit dat de staatssecretaris de als nieuw aangedragen elementen en bevindingen moet beoordelen in samenhang met wat de vreemdeling in de voorgaande procedure over de gestelde bekering heeft aangevoerd.
Dit heeft ook tot gevolg dat de staatssecretaris in een opvolgende procedure over geloofsgroei, net als in een eerste procedure, aan een vreemdeling conform WI 2022/3, paragraaf 3.4.4, de mogelijkheid moet bieden om ontoereikende verklaringen over een van de drie elementen van een bekering (motieven voor en proces van bekering, kennis van het nieuwe geloof en religieuze activiteiten), te compenseren met overtuigende verklaringen over de andere twee elementen. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 12 mei 2021 [1] , moet de staatssecretaris daar in het licht van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling kenbaar op ingaan. Van een vreemdeling mag worden verwacht dat hij overtuigend verklaart over zijn ervaringen met en persoonlijke beleving van de ontplooide activiteiten en opgedane kennis. [2]
9.1.
In de werkinstructie WI 2022/3 staat over de inhoudelijke beoordeling van een bekering, voor zover relevant, dat de IND niet beoordeelt of de vreemdeling zichzelf oprecht bekeerd vindt. De IND toetst of aannemelijk is dat de door de vreemdeling gestelde oprechte bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Indien dit aannemelijk is gemaakt, wordt uitgegaan van een geloofwaardige bekering. Bij deze beoordeling is de weging van de drie elementen (proces/motieven, kennis en activiteiten) van belang. Belangrijk is dat alle drie de elementen worden betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering. De IND is op zoek naar het authentieke verhaal van de vreemdeling. In het algemeen kan gesteld worden dat het zwaartepunt in de meeste gevallen ligt bij de motieven voor en het proces van bekering en dat binnen de beoordeling van de drie elementen het zwaartepunt ligt op de antwoorden van de vreemdeling over zijn eigen ervaringen en de persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot deze drie elementen.
9.2.
Over de inhoudelijke beoordeling van een beroep op geloofsgroei staat in WI 2022/3, voor zover relevant, het volgende. Als de vreemdeling de nadruk legt op toegenomen of gewijzigde kennis en/of activiteiten mag worden verwacht dat hij overtuigend verklaart over zijn ervaringen met en persoonlijke beleving van de nadien voortgezette of ontplooide activiteiten en opgedane kennis. Enkel de verklaringen over voortzetting, intensivering of wijziging van activiteiten en/of vergroten van kennis, zonder dat daarbij overtuigende verklaringen worden afgelegd over de persoonlijke beleving hiervan, zullen dus in de regel onvoldoende zijn om niet overtuigende verklaringen over het proces en de motieven van de bekering te compenseren.
Het hartinfarct van de moeder van eiseres en haar wondermoment
10. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet geloofwaardig is dat haar moeder een hartinfarct heeft gehad en ook dat niet geloofwaardig is dat zij in de vorm van een droom een wonder heeft ervaren, ten gevolge waarvan haar moeder naar eigen zeggen is genezen.
Eiseres betoogt daartoe dat de staatssecretaris haar niet mag tegenwerpen dat zij de datum waarop haar moeder naar eigen zeggen een hartinfarct heeft gehad niet kon reproduceren. Zij wijst erop dat zij gedurende de procedure consistent heeft aangegeven problemen te hebben met het herinneren van data en dat zij in de correcties en aanvullingen samen met haar man een datum heeft weten te herinneren waarop haar moeder een hartinfarct heeft gehad. De staatssecretaris kan volgens eiseres niet meer uitgaan va het FMMU-rapport uit haar eerste asielprocedure omdat dit rapport volgens haar verouderd is. De staatssecretaris had tijdens de opvolgende asielprocedure moeten onderzoeken of eiseres in staat was te worden gehoord en welke beperkingen daarbij zouden moeten gelden. Verder had de staatssecretaris volgens eiseres moeten onderbouwen waarom van haar verwacht had kunnen worden dat zij specifieke data en details kan herinneren over het wondermoment. Verder betoogt eiseres dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt stelt dat eiseres niet kan worden gevolgd in haar relaas over de koppeling van deze droom en de genezing van haar moeder met het christendom, omdat eiseres heeft aangegeven dat zij ten tijde van de droom twijfelde aan haar geloof. Uit het gehoor van eiseres blijkt namelijk dat zij weliswaar twijfelde over God, maar dat zij na dit wonder haar excuses heeft aangeboden aan God. Dit wonder heeft haar geloof dus versterkt. Dat zij destijds aan haar geloof twijfelde maakt niet dat er geen verband is tussen haar geloof en de genezing van haar moeder.
11. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet geloofwaardig heeft gemaakt dat haar moeder een hartinfarct heeft gehad, en dat zij daardoor in de vorm van een droom een wondermoment heeft ervaren. Daartoe acht de rechtbank het volgende van belang.
12. Uitgangspunt blijft dat zowel de staatssecretaris als de bestuursrechter ervan mag uitgaan dat een overeenkomstig het Protocol opgesteld FMMU-advies voldoet aan de vanuit een oogpunt van vakkundigheid te stellen eisen en zorgvuldig tot stand is gekomen. De staatssecretaris moet zich onveranderd ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan vergewissen dat een door de FMMU uitgebracht advies naar totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is.
Als de vreemdeling ná het uitbrengen van het FMMU-advies, maar vóór het afnemen van de gehoren medische informatie inbrengt die de FMMU niet bekend was ten tijde van het opstellen van dat advies, vereist de zorgvuldigheid dat de staatssecretaris onderzoekt wat deze informatie betekent voor het horen van de vreemdeling en zo nodig de FMMU daarover raadpleegt. De gehoorambtenaar moet tijdens de gehoren rekening houden met voor het horen relevante beperkingen zoals weergegeven in het FMMU-advies. Ook moet de gehoorambtenaar tijdens het horen alert blijven op signalen dat de vreemdeling niet in staat is zijn asielrelaas naar voren te brengen of vragen daarover te beantwoorden. Bij twijfel hierover dient hij de vreemdeling opnieuw te verwijzen naar de FMMU. Indien aan de hiervoor weergegeven vereisten is voldaan, geldt als uitgangspunt dat de staatssecretaris en de bestuursrechter van de door de vreemdeling tijdens de gehoren afgelegde verklaringen mogen uitgaan. [3]
12.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris bij het horen heeft mogen uitgaan van het in de eerste asielprocedure van eiseres opgestelde FMMU-rapport. Het enkele tijdsverloop tussen het FMMU-advies en het gehoor van eiseres in deze procedure is op zichzelf niet voldoende voor het oordeel dat de staatssecretaris niet meer mag uitgaan van het FMMU-advies. De rechtbank constateert dat eiseres geen enkele medische onderbouwing heeft gegeven van haar stelling dat zij kampt met geheugenproblemen en dat dit sinds 2017 erger is geworden, zoals door eiseres op de zitting is aangegeven, waardoor zij minder goed in staat moet worden geacht om data te onthouden en te verklaren daarover, terwijl uit het door eiseres bestreden FMMU-advies volgt dat er geen beperkingen zijn geconstateerd die het horen kunnen beïnvloeden. Er was dan ook geen aanleiding voor de staatssecretaris om eiseres opnieuw te laten onderzoeken door FMMU. Dat eiseres tijdens het gehoor heeft aangegeven dat haar geheugen achteruit is gegaan is daarvoor op zichzelf, dus zonder enige onderbouwing, ook niet voldoende en had naar het oordeel van de rechtbank ook geen aanleiding hoeven zijn voor de gehoorambtenaar om het FMMU in te schakelen.
12.2.
Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat van eiseres verwacht had mogen worden dat zij meer kon verklaren over de datum waarop haar moeder volgens haar een hartinfarct zou hebben gehad. Het betreft immers een kernelement in haar asielrelaas en volgens de verklaringen van eiseres ook een belangrijk moment in haar leven. De staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd dat van eiseres niet wordt verwacht dat zij de exacte datum kon noemen, maar dat wel wordt verwacht dat eiseres meer kon verklaren over wanneer het wondermoment plaatsvond, bijvoorbeeld door te verklaren wanneer dit bij benadering ongeveer was. Het betoog van eiseres dat haar man bij het opstellen van de correcties en aanvullingen op het gehoor heeft geholpen bij het reproduceren van die datum maakt dit niet anders. Van eiseres had immers verwacht mogen worden dat zij zelf meer over dit moment kon verklaren tijdens haar gehoor. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling ligt de bewijslast om het asielrelaas aannemelijk te maken bij eiseres, en hoeft de staatssecretaris daarom niet medisch te onderbouwen waarom hij over kernelementen in het asielrelaas van eiseres van haar verwacht dat zij daarover meer kan verklaren dan zij heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris dit in redelijkheid van eiseres had kunnen verwachten. [4]
12.3.
De staatssecretaris stelt zich verder terecht op het standpunt dat eiseres en haar man tegenstrijdig hebben verklaard over het hartinfarct van haar moeder. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de omstandigheid dat de man van eiseres in zijn gehoor spreekt van een beroerte terwijl eiseres spreekt van een hartinfarct te wijten is aan een vertaalfout van de tolk. De rechtbank wijst daarbij op hetgeen onder 7 en 7.1. is geoordeeld. De staatssecretaris stelt zich daarom terecht op het standpunt dat deze tegenstrijdigheid afdoet aan de geloofwaardigheid van de medische conditie van haar moeder en dus ook aan de verklaringen van eiseres over haar droom en wondermoment.
12.4.
De rechtbank volgt eiseres wel in haar betoog dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen koppeling heeft weten te maken tussen haar wondermoment en haar gestelde christelijke geloof. De omstandigheid dat eiseres heeft aangeven twijfels te hebben over haar geloof ten tijde van dit wondermoment maakt niet dat daarom geen sprake is van een wondermoment dat moet worden gezien binnen de kaders van haar op dat moment nog wel aanwezige christelijke geloofsovertuiging. In zoverre is er dus sprake van een gebrek in de motivering van het bestreden besluit. Dit maakt echter niet anders dat eiseres en haar man tegenstrijdig hebben verklaard over of haar moeder nu een hartinfarct of een beroerte heeft gehad en dat de staatssecretaris aan eiseres mag tegenwerpen dat zij de datum waarop haar moeder naar eigen zeggen een hartinfarct heeft gehad niet bij benadering kan reproduceren. Deze twee omstandigheden zijn voldoende om het standpunt van de staatssecretaris over het wondermoment van eiseres te kunnen dragen. Bovendien volgt de rechtbank het standpunt van de staatssecretaris dat er voldoende is om de conclusie te kunnen dragen dat de geloofsgroei van eiseres niet geloofwaardig is, zoals hij op de zitting heeft gemotiveerd. De rechtbank licht dat in de rest van de uitspraak verder toe. Dit motiveringsgebrek kan daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank gaat daarom aan het motiveringsgebrek voorbij op grond van artikel 6:22 van de Awb, omdat eiseres door het gebrek niet in haar belangen is geschaad.
De door eiseres ondervonden rust en het verhaal over de Romeinse officier
13. Verder heeft de staatssecretaris zich volgens eiseres ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door eiseres ondervonden rust door haar geloof niet maakt dat sprake is van geloofsgroei, nu eiseres met haar verklaringen hierover heeft willen aangeven dat zij in vergelijking met de voorgaande procedure meer rust ondervindt van haar geloof. Bovendien heeft haar hele gezin zich bekeerd tot het christendom waardoor volgens eiseres een meer stabiele thuissituatie is ontstaan. Tot slot heeft de staatssecretaris volgens eiseres nagelaten om het door haar aangehaalde Bijbelverhaal over de Romeinse officier te zien in het grotere plaatje van haar asielrelaas en heeft hij dit element ten onrechte op zichzelf beoordeeld. Uit het door eiseres ingebrachte pleidooi tot herziening van Stichting Gave van 11 november 2022 volgt volgens eiseres dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de opvolgende aanvraag van eiseres onvoldoende heeft gekeken naar de mogelijkheden tot compensatie.
14. De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet heeft kunnen aangeven hoe de door haar ervaren rust is toegenomen sinds haar eerste asielaanvraag. De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris dat eiseres niet heeft kunnen uitleggen waarom zij de door haar aangedragen moeilijke omstandigheden het hoofd heeft kunnen bieden via haar geloof. De verklaringen van eiseres hierover geven geen nader inzicht in haar gestelde geloofsgroei en ook is onduidelijk hoe eiseres deze rust koppelt aan haar geloof. Ook volgt de rechtbank het standpunt van de staatssecretaris dat eiseres over de door haar ervaren rust blijft steken in algemene en summiere verklaringen. Zij heeft daarover immers alleen kunnen verklaren dat zij hartelijke gevoelens heeft en dat haar band met God is veranderd.
15. De rechtbank volgt gezien overweging 12.4 niet het standpunt van de staatssecretaris dat eiseres geen koppeling weet te leggen tussen het Bijbelverhaal, dat volgens haar gelijkenis vertoont met de situatie van haar moeder, en het christendom, hetgeen een gebrek in de motivering van het bestreden besluit oplevert. Toch is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat het door eiseres aangehaalde Bijbelverhaal over de Romeinse officier niet leidt tot de conclusie dat sprake is van geloofsgroei. Daarbij wijst de staatssecretaris er niet ten onrechte op dat ook iemand die niet gelooft kennis kan opdoen van het christendom zonder daar oprecht in geïnteresseerd te zijn en ligt het zwaartepunt van de beoordeling bij het proces van en de motieven voor de bekering, die door de staatssecretaris ongeloofwaardig zijn geacht. De staatssecretaris heeft dit standpunt op zitting nader toegelicht en verklaard dat aan de kennis van het verhaal wel enige waarde toekomt, maar dat dit verhaal op zichzelf onvoldoende is om te compenseren voor het gebrek aan geloofwaardige verklaringen van eiseres over het proces van en de motieven voor haar bekering in haar vorige asielprocedure. Gelet op het relevante toetsingskader, zoals geschetst in overweging 9 volgt de rechtbank deze motivering van de staatssecretaris. Aan dit motiveringsgebrek wordt dus ook op grond van artikel 6:22 Awb door de rechtbank voorbijgegaan.
16. Verder stelt de staatssecretaris zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt dat het geloofsgesprek geen blijkt geeft van geloofsverdieping of geloofsgroei en dat het geen inzicht geeft in de persoonlijke betekenis die eiseres hecht aan de door haar verrichte activiteiten of haar bekering. De staatssecretaris is in het bestreden besluit uitgebreid in gegaan op de inhoud van het geloofsgesprek zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de staatssecretaris daarmee onvoldoende rekening zou hebben gehouden bij de besluitvorming.
17. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende aandacht heeft besteed aan de mogelijkheid om de ongeloofwaardig geachte verklaringen van eiseres in haar eerdere asielprocedure te compenseren. Zoals de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft gemotiveerd en op de zitting heeft toegelicht is de bekering van eiseres in de eerste asielprocedure ongeloofwaardig bevonden. In 9. is uiteengezet dat daarom een verzwaarde bewijslast op eiseres rust en dat de staatssecretaris bij de beoordeling van het asielrelaas in deze procedure de nadruk legt op de persoonlijke motivatie van eiseres achter de bekering en de door haar verder ontplooide activiteiten en opgedane kennis. Zoals uit voorgaande volgt heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres deze eerder afgelegde en ongeloofwaardig bevonden verklaringen niet voldoende heeft weten te compenseren met haar in deze procedure afgelegde verklaringen over de gestelde geloofsgroei. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris ten aanzien van het beoordelen van de geloofsgroei van eiseres een te zware bewijslast hanteert.
17. De staatssecretaris stelt zich vervolgens over het rapport van Stichting Gave niet ten onrechte op het standpunt dat dit niet kan leiden tot de conclusie dat er sprake is van geloofsgroei bij eiseres. De kern van het rapport komt overeen met de gronden die eiseres in deze beroepsprocedure heeft aangevoerd, zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting ook heeft erkend. Gezien het onder 17. overwogene bestaat grond voor het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiseres afgelegde verklaringen in deze procedure niet kunnen compenseren voor haar in de vorige procedure ongeloofwaardig geachte verklaringen over het proces van en de motivatie voor haar bekering. Het rapport van Stichting Gave maakt dit niet anders.
Niet bestreden standpunten
18. Tot slot wijst de rechtbank erop dat eiseres in beroep meerdere standpunten van de staatssecretaris niet heeft bestreden. Zo heeft eiseres niet het standpunt van de staatssecretaris bestreden dat eiseres slechts algemene verklaringen heeft afgelegd over haar gestelde behoefte tot evangeliseren en dat zij niet inzichtelijk kan maken waarom zij nu meer dan in de voorgaande procedure bereid is tot vergeving van anderen. Verder heeft eiseres het standpunt van de staatssecretaris niet bestreden dat er met betrekking tot het bezoeken van (online) kerkdiensten geen verandering is opgetreden ten aanzien van de vorige asielprocedure. Verder heeft eiseres ook het standpunt van de staatssecretaris niet bestreden dat het Bijbelverhaal over de teruggekeerde zoon door eiseres niet afdoende wordt gekoppeld aan haar gestelde bekering tot het christendom.

Conclusie en gevolgen

19. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris gelijk krijgt. Omdat door de rechtbank twee motiveringsgebreken zijn geconstateerd komt eiseres in aanmerking voor de vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Omdat eiseres is vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen, hoeft de staatssecretaris geen griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS, ECLI:NL:RVS:2021:977, r.o. 5.8.
2.Zie ABRvS, 28 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2713, r.o. 4.1 t/m 4.8.
3.Zie ABRvS, 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:20182084, rechtsoverweging (r.o.) 8 e.v.
4.Dit volgt uit Werkinstructie 2014/10.