13.4.De rechtbank volgt verder niet het betoog van eiseres dat de staatssecretaris haar ten onrechte tegenwerpt dat zij niet bij benadering kan aangeven wanneer zij voor het eerst een kerk heeft bezocht in Nederland. Anders dan eiseres betoogt mag van haar wel worden verwacht dat zij bij benadering kan aangeven wanneer zij voor het eerst naar de kerk ging en is het gebruik van de uitdrukking ‘bij benadering’ niet onduidelijk, zodat van eiseres had mogen worden verwacht dat zij op deze vragen antwoord zou hebben gegeven.
De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres over haar doop zo dat het voor eiseres logisch is dat van haar als minderjarige niet meer kan worden verwacht dan dat zij heeft verklaard. Dit maakt echter niet anders dat de staatssecretaris op zoek is naar het authentieke verhaal van eiseres, en dat zij in de gehoren niet méér heeft verklaard dan dat zij gedoopt wil worden omdat haar vader ook gedoopt wil worden. De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat deze verklaring algemeen is en niet getuigt van een persoonlijk relaas. Op de zitting heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat hij eiseres niet langer tegenwerpt dat zij zich in algemene zin niet heeft verdiept in de bijbel, maar wel dat hij aan eiseres tegenwerpt dat zij zich ook naar aanleiding van de Bijbellezingen tijdens kerkbezoeken niet verder in de bijbel heeft verdiept. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld.
14. Zoals uit het voorgaande volgt heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres haar eerder afgelegde en ongeloofwaardig bevonden verklaringen niet voldoende heeft weten te compenseren met haar in deze procedure afgelegde verklaringen.
15. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen beroepsgronden heeft gericht tegen het standpunt van de staatssecretaris dat eiseres niet kan uitleggen waarom het bijwonen van kerkdiensten voor haar zo belangrijk zijn.
16. Eiseres betoogt dat zij verwesterd is. Daartoe wijst zij erop dat zij sinds haar 12e jaar al meer dan vier jaar in Nederland heeft verbleven en dat volgens de geldende WI 2019/1 pas de jaren na het twaalfde levensjaar meetellen voor de beoordeling of een vreemdeling is verwesterd. De staatssecretaris stelt zich volgens eiseres ten onrechte op het standpunt dat zij niet het merendeel van haar jeugd in Nederland heeft verbleven en de staatssecretaris had bij de beoordeling moeten meenemen dat eiseres al ruim vijf jaar in Nederland verblijft.
17. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij verwesterd is. De staatssecretaris wijst terecht op dat in WI 2019/1 het volgende staat:
“Het Vluchtelingenverdrag en het EVRM alsmede de Europese asielrichtlijnen dwingen er niet toe om een asielvergunning te verlenen aan vrouwen met enkel een in Nederland al dan niet door tijdsverloop ontwikkelde westerse levensstijl. Dat zij in het land van herkomst niet kunnen leven zoals of op een vergelijkbare manier als in Nederland, en dat vrouwenrechten in het land van herkomst niet op dezelfde manier zijn verzekerd als in Nederland is volgens de Afdeling voor verlening van een asielvergunning onvoldoende. Volgens de Afdeling is het asielrecht niet bedoeld om de verschillen in dit opzicht tussen landen op te lossen”
“Uit de uitspraken volgt tevens dat, voor zover geen sprake is van een godsdienstige of politieke overtuiging, aanpassing aan de gebruiken van het desbetreffende land mag worden verlangd. Ofschoon de Afdeling dit niet expliciet stelt, kan hieruit worden afgeleid dat het dragen van hoofdbedekking of het lichaam bedekkende kleding kan worden verlangd.”
Nu de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bekering van eiseres ongeloofwaardig is geacht, kan zij geen aanspraak maken op verwestering op grond van de uitingsvorm van een godsdienstige overtuiging. Eiseres heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat zij wel als verwesterd moet worden beschouwd op grond van de tweede uitzondering: gevaar voor vervolging op grond van toegedichte politieke en/of religieuze overtuiging vanwege persoonlijke uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken, die ook niet verborgen kunnen worden gehouden. De omstandigheid dat eiseres aangeeft geen hoofddoekje te willen dragen is daarvoor op zichzelf onvoldoende. In de omstandigheid dat eiseres sinds haar twaalfde levensjaar in Nederland woont heeft de staatssecretaris ook geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat eiseres is verwesterd, nu de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres het grootste deel van haar jeugd in Iran heeft doorgebracht. Het betoog van eiseres dat de jaren tot het twaalfde levensjaar daarbij niet mogen worden meegeteld omdat uit de WI volgt dat kinderen tot 12 jaar zich makkelijker kunnen aanpassen volgt de rechtbank niet en vindt als zodanig bovendien geen steun in de werkinstructie.
Loopt eiseres bij terugkeer naar Iran een risico op schending van artikel 3 van het EVRM?
18. Eiseres betoogt dat zij door haar (toegedichte) afvalligheid een risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Iran en dat van haar niet kan worden verwacht haar in Iran opgedane leefgewoonten daar weer uit te oefenen. Eiseres wijst daarbij op een brief die zij heeft geschreven over een protest in Amsterdam waaraan zij naar eigen zeggen heeft deelgenomen.
19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Iran in de negatieve aandacht zal komen te staan van de autoriteiten. Zij heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van haar deelname aan een protest in Amsterdam op [datum] . Verder volgt uit overweging 17 dat eiseres niet is verwesterd, zodat geen reden bestaat voor het oordeel dat zij zich na terugkeer naar Iran niet zou kunnen aanpassen aan de daar geldende (religieuze) gewoonten en gebruiken.
Het rapport van Stichting Gave
20. De staatssecretaris heeft zich naar het oordeel van de rechtbank verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het rapport van Stichting Gave van 28 november 2022 niet leidt tot de conclusie dat er sprake is van een geloofwaardige bekering bij eiseres. De rechtbank wijst erop dat er een verzwaarde bewijslast op eiseres rust. De kern van het rapport komt overeen met de gronden die eiseres in deze beroepsprocedure heeft aangevoerd, zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting ook heeft erkend. In het rapport van stichting Gave ziet de rechtbank geen grond voor een andersluidend oordeel. De rechtbank verwijst naar voorgaande overwegingen voor haar oordeel over de in het rapport van Stichting Gave aangehaalde punten over afvalligheid als afzonderlijk relevant element, de verwachting van de staatssecretaris dat eiseres zich bij terugkeer in Iran zal aanpassen aan de daar geldende (religieuze) gewoonten en gebruiken (verwestering), het 3 EVRM-risico dat eiseres volgens Stichting Gave zal lopen bij terugkeer, de geloofwaardigheidsaspecten waartegen eiseres gronden heeft gericht en de mogelijkheid tot compensatie van verklaringen.