ECLI:NL:RBDHA:2023:792

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
NL22.24058
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet in behandeling nemen van asielaanvraag van Soedanese vreemdeling op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Soedanese vreemdeling, in beroep ging tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Dit besluit was gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 december 2022, waarbij zowel de eiser als de verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat de eiser vreest voor indirect refoulement, omdat hij politieke activiteiten heeft verricht tegen de Soedanese autoriteiten. Hij stelt dat er in Nederland een besluit- en vertrekmoratorium geldt voor Soedanese vreemdelingen die in een dergelijke situatie verkeren. De rechtbank stelt echter vast dat eiser niet heeft voldaan aan de bewijslast om aan te tonen dat er een reëel risico op indirect refoulement bestaat bij terugkeer naar Duitsland. Eiser heeft geen relevante uitspraken van de hoogste Duitse rechter overgelegd en heeft niet duidelijk gemaakt welke problemen hij in Duitsland aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Duitsland een reëel risico op indirect refoulement loopt. Bovendien blijkt uit de kamerbrief van 23 augustus 2022 dat Dublinclaimanten zijn uitgesloten van het besluit- en vertrekmoratorium. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24058

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Soedanese nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.M. Veld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. de Boer).

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.24059, op 21 december 2022 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 22 juli 2022 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 27 juli 2022 aanvaard.
2. Eiser voert aan dat hij vreest voor indirect refoulement. Eiser wijst er op dat in Nederland Soedanese vreemdelingen, die politieke activiteiten hebben verricht tegen de Soedanese autoriteiten, niet worden uitgezet, omdat er een besluitmoratorium van toepassing is. De reden voor het besluitmoratorium is gelegen in het nieuwe ambtsbericht dat is ingegeven door een drietal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 15 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2792, ECLI:NL:RVS:2021:2793 en ECLI:NL:RVS:2021:2794). Uit het ambtsbericht volgt dat onvoldoende duidelijk is of (terugkerende) politieke activisten te vrezen hebben voor de autoriteiten. Overdracht naar Duitsland, dat uitzet naar Soedan, levert indirect refoulement op.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de uitspraak van de ABRvS van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1864) volgt dat, als bij een rechterlijke instantie in de verzoekende lidstaat een beroep tegen een overdrachtsbesluit wordt ingesteld en een vreemdeling bewijzen overlegt waaruit blijkt dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat hij bij de uitvoering daarvan indirect een reëel risico op refoulement loopt, ook de rechter ertoe gehouden is om op basis van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens en afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht gewaarborgde grondrechten, te oordelen of er sprake is van tekortkomingen die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken. De bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken, ligt bij de vreemdeling. Om aan de bewijslast te voldoen moet een vreemdeling in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Naast een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid moet een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement. Dat kan een vreemdeling in de eerste plaats doen door een voor hem negatieve uitspraak van de hoogste rechter in de verantwoordelijke lidstaat over te leggen waaruit volgt dat die rechter van oordeel is dat hij kan terugkeren naar het land van herkomst.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aan voornoemde bewijslast voldaan. Daartoe acht de rechtbank allereerst van belang dat eiser geen uitspraak van de hoogste rechter in Duitsland als hierboven genoemd heeft overgelegd. Daarnaast heeft eiser niet aangevoerd wat hij aan zijn asielaanvraag in Duitsland ten grondslag heeft gelegd. Hoewel eiser in het gehoor aanmeldfase aangeeft dat hij heeft verklaard over de problemen die hij heeft ondervonden in zijn land van herkomst, wordt niet duidelijk welke problemen hij in Duitsland aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. Voorts heeft eiser evenmin zijn afwijzende beschikking overgelegd. Gelet hierop heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er bij terugkeer naar Duitsland sprake is van een reëel risico op indirect refoulement.
5. Met betrekking tot het in Nederland geldende besluit- en vertrekmoratorium voor politieke opposanten uit Soedan overweegt de rechtbank dat uit de kamerbrief van
23 augustus 2022 (kenmerk 4134970) volgt dat Dublinclaimanten zijn uitgesloten van de werkingssfeer van het besluit- en vertrekmoratorium. Een beroep hierop kan daarom dan ook niet slagen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.