Overwegingen
1. Eiseres heeft de Peruaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1942. Eiseres heeft een aanvraag ingediend om bij haar meerderjarige dochter, referente, en haar kleinkinderen in Nederland te verblijven.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat eiseres niet heeft aangetoond dat er sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie die de normale band tussen volwassen familieleden overstijgt. Daarom is er geen sprake van
beschermenswaardig familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven tussen eiseres en haar kleinkinderen. De belangenafweging valt in het nadeel van eiseres uit. Ook is er geen sprake van privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden.
Beschermenswaardig gezinsleven tussen eiseres en referente
3. Eiseres voert aan dat wel sprake is van beschermenswaardig gezinsleven tussen haar en referente en dat dit gezinsleven nooit is verbroken. Eiseres woont samen met haar dochter en kleinkinderen tijdens haar jaarlijkse bezoek aan Nederland. Als eiseres in Peru is onderhoudt zij intensief contact met haar dochter via moderne communicatiemiddelen, wat ook volgens verweerder een manier is om invulling te geven aan familie- en gezinsleven. De onderlinge banden zijn hecht en referente is sinds haar scheiding emotioneel afhankelijk van eiseres. Verder voert eiseres aan dat verweerder haar gezondheidstoestand onvoldoende heeft betrokken in de besluitvorming. Eiseres kan niet meer adequaat voor zichzelf zorgen en is afhankelijk van de zorg van referente. De hulp die referente op afstand biedt is niet (meer) genoeg. Het netwerk van eiseres in Peru is onvoldoende in staat om eiseres te helpen. Er zijn in Peru geen hulpinstanties voor eiseres en zij heeft niet de financiële middelen om zorg in te huren. Tot slot voert eiseres aan dat het in Peru en de woonomgeving van eiseres erg onveilig is en dit maakt het belang om bij referente te verblijven zwaarwegender.
4. Over het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank als volgt. Ouders en hun meerderjarige, niet jongvolwassenen, kinderen, kunnen alleen met succes een beroep doen op dit artikel als sprake is van ‘more than normal emotional ties’. De familiebanden moeten dus sterker zijn dan gebruikelijk, bijvoorbeeld doordat het ene familielid de zorg voor het andere familielid heeft. Verder kan relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de banden met het land van herkomst, de gezondheid van betrokkenen en exclusieve afhankelijkheid tussen de betrokken familieleden. De banden moeten zo sterk zijn dat als gevolg van de scheiding de betreffende gezinsleden niet in staat zijn zelfstandig te functioneren.1
5. De rechtbank stelt vast dat uit overweging 4 volgt dat voor de beoordeling of sprake is van more than normal emotional ties niet van belang is of het gezinsleven tussen eiseres en referente is verbroken. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder ter zitting heeft bevestigd dat ook niet wordt tegengeworpen dat het gezinsleven is verbroken.
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt kon stellen dat niet gebleken is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente. Verweerder heeft hiertoe kunnen overwegen dat eiseres en referente sinds de komst van referente naar Nederland in 2004 (grotendeels) gescheiden van elkaar hebben geleefd en dat referente een eigen gezin heeft gesticht. Uit de jaarlijkse bezoeken van eiseres aan referente hoeft verweerder geen meer dan bijzondere afhankelijkheidsrelatie af te leiden. Niet ten onrechte stelt verweerder zich op het standpunt dat een verblijf voor drie maanden per jaar bij referente betekent dat eiseres negen maanden per jaar in Peru verblijft. Dat
eiseres soms twee keer per jaar (en overigens soms een jaar niet) in Nederland is geweest toont op zichzelf niet aan dat eiseres dan wel referente niet in staat is zelfstandig te functioneren. Ten aanzien van het intensieve contact tussen eiseres en referente middels moderne communicatiemiddelen kan verweerder stellen dat hieruit evenmin blijkt dat eiseres of referente niet in staat is zelfstandig te functioneren. Verder heeft verweerder de gezondheidstoestand van eiseres voldoende betrokken in zijn besluitvorming. Niet in geschil is dat eiseres naast ouderdomsklachten ook medische klachten heeft. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de overgelegde medische stukken van onder andere de radioloog en cardioloog in zijn beoordeling heeft betrokken. Verweerder kan zich bovendien op het standpunt stellen dat niet is gebleken dat eiseres voor zorg in verband met haar medische klachten exclusief afhankelijk is van referente. Verweerder heeft er in dit verband op mogen wijzen dat eiseres (nog) in staat is haar huishouden en enkele boodschappen te doen en dat zij zelf haar medicatie haalt bij een winkelcentrum in de buurt van haar huis.
Ook heeft verweerder mogen betrekken dat eiseres in Peru hulp krijgt van een vriendin en familieleden in de vorm van één keer per maand boodschappen doen en het regelen van en ondersteunen bij afspraken in het ziekenhuis. Verweerder kan dan ook tegenwerpen dat daaruit niet blijkt dat eiseres zonder referente niet zelfstandig kan functioneren. Ten aanzien van de (on)veilige woonomgeving van eiseres stelt verweerder niet ten onrechte dat hieruit niet blijkt dat sprake is van een meer dan bijzondere afhankelijkheid tussen eiseres en referente. Tenslotte betwist verweerder niet dat de onderlinge banden hecht zijn en dat eiseres emotionele steun biedt aan referente sinds haar scheiding. Hoewel daaruit de betrokkenheid en emotionele band tussen eiseres en referent blijkt, kan ook hieruit niet worden geconcludeerd dat eiseres niet in staat is zelfstandig te functioneren en dus dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente . In zoverre kunnen de gronden dan ook niet slagen.
Beschermenswaardig gezinsleven tussen eiseres haar kleinkinderen
7. Eiseres voert verder aan dat sprake is van beschermenswaardig gezinsleven Tussen haar en de kleinkinderen. Verweerder miskent dat eiseres tijdens haar langdurige bezoeken aan Nederland volledig participeerde in de verzorging en opvoeding van de kleinkinderen. Zij wijst erop dat sprake is van een verschil in cultuur. Verweerder betrekt ten onrechte niet dat aan de rechten van kinderen eerste prioriteit wordt toegekend op grond van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
8. Voor het aannemen van familieleven tussen een grootouder en kleinkind moet volgens rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS) worden beoordeeld of sprake is van hechte persoonlijke banden.2 Of familie- en gezinsleven bestaat is een kwestie van feitelijke aard. Uit de rechtspraak volgt verder dat samenwoning een sterke indicatie is dat sprake is van hechte persoonlijke banden, maar het is geen vereiste: frequent contact tussen grootouder en kleinkind kan ook voldoende zijn voor het ontstaan van hechte persoonlijke banden. Om te kunnen spreken van hechte persoonlijk banden moet de band tussen grootouder en kleinkind de gebruikelijke omgang overstijgen.
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt kan stellen dat niet
2 Zie bijvoorbeeld het arrest Kruškić tegen Kroatië, EHRM 25 november 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:1125DEC001014013) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2050. is gebleken van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen. Verweerder heeft in het bestreden besluit en het verweerschrift voldoende gemotiveerd waarom hier geen sprake van is. Anders dan eiseres stelt, miskent verweerder niet dat zij op enige wijze een opvoedkundige rol heeft vervuld in de periodes dat eiseres in Nederland verbleef. Niet ten onrechte vindt verweerder dat onvoldoende om hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen aan te nemen. Eiseres heeft namelijk niet onderbouwd dat deze (opvoedkundige) rol verder gaat dan de gebruikelijke band tussen een oma en haar kleinkinderen.
10. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte in de belangenafweging heeft meegewogen dat geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven. Ook is ten onrechte geen prioriteit gegeven aan de belangen van de kinderen, de gezondheidsproblematiek van eiseres en het sociaal isolement waarin zij zit. Verweerder mag niet in het nadeel van eiseres meewegen dat er geen beleid meer wordt gevoerd ten aanzien van een achterblijvende grootouder, wat destijds het ouderenbeleid werd genoemd. Verder voert eiseres aan dat, anders dan verweerder meent, wel sprake is van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Peru uit te oefenen: referente en de kleinkinderen zijn (diep)geworteld in Nederland, ze hebben hier een bestaan opgebouwd en kunnen niet langdurig in Peru verblijven of naar Peru emigreren, ook omdat de vader van de kinderen daarvoor geen toestemming zal geven.
11. Uit vaste rechtspraak volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven een ‘fair balance' moet worden gevonden tussen het belang van eiseres en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dat het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechtbank enigszins terughoudend moet zijn.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat in dit geval uit artikel 8 van het EVRM geen positieve verplichting voortvloeit om aan eiseres verblijf in Nederland toe te staan. Verweerder heeft in het voordeel van eiseres meegewogen dat referente een inkomen heeft om in de kosten van levensonderhoud van het gezin te voorzien en dat sprake is van een omgangsregeling tussen de vader en kleinkinderen. Verweerder mag vinden dat dit onvoldoende is om de belangenafweging in het voordeel van eiseres te laten uitvallen, omdat verweerder kan vinden dat de andere belangen zwaarder wegen. Gezien hetgeen is overwogen in de rechtsoverwegingen 6. en 9. heeft verweerder in de belangenafweging immers mogen betrekken dat geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven. Verder heeft verweerder mogen meenemen dat eiseres niet eerder een verblijfsrecht in Nederland heeft gehad en dat zij en referente ruim zeventien jaar apart van elkaar wonen. De gezondheidsproblematiek van eiseres is door verweerder in de belangenafweging betrokken,
maar verweerder heeft hieraan geen doorslaggevende betekenis hoeven toe te kennen, omdat de huidige zorg op afstand kan worden voortgezet. Wat betreft de banden van referente en de kleinkinderen met Nederland stelt verweerder niet ten onrechte dat niet van hen wordt
verwacht dat zij zich in Peru vestigen: zij kunnen eiseres ook in Peru bezoeken. Tenslotte blijkt uit het bestreden besluit niet dat verweerder in het nadeel van eiseres heeft meegewogen dat geen beleid wordt gevoerd ten aanzien van een achterblijvende grootouder, zodat ook dit betoog faalt.
Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind
13. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte niet betrekt dat aan de rechten van kinderen altijd de eerste prioriteit moet worden toegekend op grond van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). In artikel 3 van het IVRK staat dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, de belangen van het kind de eerste overweging vormen. De rechtbank moet beoordelen of verweerder zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. Deze toets heeft een terughoudend karakter.
14. De rechtbank stelt vast dat eiseres haar stelling op geen enkele wijze heeft verduidelijkt of toegelicht. Het is slechts een enkele zin in de gronden van beroep. De rechtbank overweegt dat de verplichting die in het IVRK is neergelegd, niet maakt dat de belangen van de kinderen de enige belangen zijn die meegenomen moeten worden en evenmin dat altijd de beslissing moet worden genomen waar de kinderen het allermeest bij gebaat zijn. Het moet (slechts) de eerste overweging vormen bij een te nemen maatregel. Eiseres heeft op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt waarom zij meent dat verweerder niet heeft voldaan aan de verplichting onder dit verdrag. Reeds daarom faalt de grond.
Bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb
15. In bepaalde uitzonderingssituaties moet verweerder afwijken van zijn eigen
beleid.3 Dat is het geval wanneer bijzondere omstandigheden ertoe leiden dat toepassing van het beleid tot onevenredige gevolgen leidt. In deze zaak voert eiseres aan dat er van zulke bijzondere omstandigheden sprake is. De rechtbank begrijpt (de gemachtigde van) eiseres tijdens de zitting zo dat zij stelt dat verweerder had moeten afwijken van Werkinstructie 2020/16 door het voorheen gevoerde beleid ten aanzien van ‘alleenstaande ouderen beleid’4 toe te passen.
16. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt mag stellen dat geen aanleiding bestaat om in het kader van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van Werkinstructie 2020/16 door het voorheen gevoerde ouderenbeleid toe te passen. Verweerder heeft de door eiseres aangevoerde omstandigheden betrokken in zijn beoordeling. Niet is gebleken dat de beoordeling heeft geleid tot een onevenredige uitkomst in verhouding tot de met de geldende regelgeving te dienen doelen.
17. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3 Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
4 Artikel 3.25 (oud) dat is beëindigd met ingang van 1 oktober 2012.