ECLI:NL:RBDHA:2023:8036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
22/88
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag buitenlands onderscheidingsteken op militair uniform

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een militair, en de staatssecretaris van Defensie. Eiser had een aanvraag ingediend om een buitenlands onderscheidingsteken te mogen dragen op zijn militaire uniform, welke aanvraag op 18 december 2020 door verweerder was afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 24 november 2021 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 30 september 2022 was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank had eerder op 2 december 2022 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat verweerder niet had kunnen aangeven wat de wettelijke grondslag was voor de afwijzing van de aanvraag. Verweerder kreeg de kans om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. In de aanvullende motivering die verweerder indiende, werd het 'Voorschrift 2 – 1593: Tenuen voor militairen van de Koninklijke Landmacht' als wettelijke grondslag genoemd. De rechtbank oordeelde echter dat dit voorschrift niet als wettelijke basis kon dienen, omdat het niet was vastgesteld op basis van een regelgevende bevoegdheid en er geen officiële bekendmaking van was.

De rechtbank concludeerde dat verweerder er niet in was geslaagd om het gebrek te herstellen en verklaarde het beroep gegrond. Het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eiser te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die op €1.674,- werden begroot, en het griffierecht van €184,- diende ook vergoed te worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/88

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: M.W. Tjapkes),
en

de staatssecretaris van Defensie, voorheen de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. B. van der Bruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een buitenlands onderscheidingsteken te mogen dragen op zijn militaire uniform afgewezen.
Bij besluit van 24 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 30 september 2022. Eiser was hierbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In de tussenuitspraak van 2 december 2022 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiser heeft schriftelijk op de aanvullende motivering gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [1]
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort samengevat, onder andere overwogen dat verweerder niet aan heeft kunnen geven en de rechtbank niet vast het heeft kunnen stellen wat de wettelijke grondslag voor de afwijzing van de aanvraag van eiser is. Het Handboek onderscheidingen kan niet als algemeen verbindend voorschrift worden aangemerkt, omdat niet is gebleken dat deze is vastgesteld op basis van een regelgevende bevoegdheid en niet officieel bekend is gemaakt. Verweerder is in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen door de exacte wettelijke bepaling(en) te noemen op grond waarvan de aanvraag van eiser is afgewezen. Daarbij is verweerder ook in de gelegenheid gesteld de status van het Handboek onderscheidingen te duiden.
3. Verweerder heeft van de gelegenheid het gebrek te herstellen gebruik gemaakt en de volgende aanvullende motivering gegeven. De wettelijke grondslag voor de afwijzing van de aanvraag van eiser is het ‘Voorschrift 2 – 1593: Tenuen voor militairen van de Koninklijke Landmacht’ (het tenuevoorschrift). Op grond van hoofdstuk 13 van het tenuevoorschrift, kopje ‘a. Algemeen’ is voor het dragen van buitenlandse onderscheidingen de toestemming vereist van de minister van Defensie, die kan worden aangevraagd door middel van een rekest. Het Handboek onderscheidingen moet aangemerkt worden als intern beleid.
4. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het tenuevoorschrift kan worden aangemerkt als wettelijke grondslag voor de afwijzing van de aanvraag van eiser. Verweerder heeft niet aangegeven en de rechtbank heeft niet vast kunnen stellen dat het tenuevoorschrift is vastgesteld op grond van een regelgevende bevoegdheid. Daarnaast is er geen officiële bekendmaking van dit tenuevoorschrift voorhanden. Dat het tenuevoorschrift is gepubliceerd op de website van Defensie, zoals verweerder heeft vermeld, is daarvoor niet voldoende. De rechtbank concludeert dat verweerder er niet in is geslaagd om het gebrek overeenkomstig de tussenuitspraak te herstellen. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
5. Eiser heeft verder, kort samengevat, aangevoerd dat verweerder de Orde van Rizal ten onrechte als niet ingesteld door een staat of staatshoofd heeft aangemerkt en dat verweerder zijn uitvoeringspraktijk niet consequent toepast. Aangezien de verst strekkende beroepsgrond van eiser slaagt, behoeven deze subsidiaire gronden geen verdere bespreking.
6. De rechtbank ziet geen mogelijkheden het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eiser moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarnaast moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden. Deze worden begroot op €1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van €837,- en een wegingsfactor 1). Tot slot moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eiser te nemen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.674,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).