ECLI:NL:RBDHA:2023:8128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
NL23.7272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens bescherming in Denemarken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende vreemdeling, zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard zag. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser internationale bescherming geniet in Denemarken, waar hij eerder een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Deense autoriteiten hebben bevestigd dat de eiser nog steeds een status heeft in Denemarken, die hij bij terugkeer kan heractiveren. De eiser heeft aangevoerd dat hij een sterkere band met Nederland heeft, omdat hij hier onderwijs volgt en familie heeft, en dat hij vreest voor indirect refoulement bij terugkeer naar Denemarken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verweerder terecht heeft gesteld dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk is verklaard op basis van de b-grond van artikel 30a van de Vreemdelingenwet, omdat Denemarken als een derde land moet worden aangemerkt in deze context. De rechtbank heeft de beroepsgrond van de eiser dat er een verschil in beschermingsbeleid bestaat tussen Nederland en Denemarken verworpen, en geconcludeerd dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7272

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Akkaya),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

ProcesverloopBij besluit van 7 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 mei 2023 te Breda op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Abu Renneh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. Eiser heeft op 2 augustus 2021 asiel aangevraagd in Nederland. Bij besluit van 28 januari 2022 heeft verweerder deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser in Denemarken internationale bescherming zou genieten. Het daartegen ingesteld beroep is bij uitspraak van 8 november 2022 door deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, [1] gegrond verklaard en het bestreden besluit is vernietigd. In deze uitspraak is geoordeeld dat sprake is een motiveringsgebrek omdat uit de informatie van de Deense autoriteiten onvoldoende duidelijk blijkt wat de verblijfsrechtelijke positie van eiser in Denemarken is.
3. Op 21 december 2022 heeft verweerder een nieuw informatieverzoek ingediend bij de Deense autoriteiten. Op 20 februari 2023 hebben de Deense autoriteiten op dit verzoek gereageerd en hierin staat het volgende:
“His residence permit expired on 30 October 2021. Nevertheless, the said person
still has his status in Denmark and upon arrival he will be able to apply for his
residence permit not to be considered as lapsed.”
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder wederom de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard, [2] omdat uit het informatiebericht van de Deense autoriteiten blijkt dat eiser nog altijd een status heeft in Denemarken, die hij bij terugkeer weer kan doen herleven. Omdat eiser in Denemarken bescherming geniet is alleen daarom al sprake van een zodanige band met die lidstaat dat het voor hem redelijk is naar dat land te gaan. [3]
5. Eiser voert daartegen aan dat verweerder de asielaanvraag ten onrechte niet- ontvankelijk heeft verklaard. Volgens eiser is onzeker of hij nog een status heeft in Denemarken. Daarnaast verblijft eiser al langer in Nederland, volgt hij onderwijs en heeft hij hier familie. Eiser heeft gelet daarop een sterkere band met Nederland en om die reden is het onredelijk om van hem te verlangen dat hij terugkeert naar Denemarken. Eiser vreest verder bij terugkeer naar Denemarken voor indirect refoulement, omdat Denemarken een ander beleid hanteert ten aanzien van Syrië dan Nederland. Denemarken heeft namelijk, in tegenstelling tot Nederland, Damascus en het gebied daaromheen aangemerkt als veilig. Om die reden zijn de verblijfsvergunningen van vele Syriërs in Denemarken ingetrokken. Eiser komt weliswaar uit een ander gebied, namelijk de provincie Idlib, maar niet inzichtelijk is of de Deense autoriteiten daar ook van uitgaan. Daarnaast valt niet uit de sluiten dat het gebied waar eiser vandaan komt in de toekomst ook als veilig wordt aangemerkt door de Deense autoriteiten, zodat het risico bestaat dat hij zal worden teruggestuurd naar Syrië. Eiser verwijst verder naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, [4] van 5 april 2023. In die zaak is het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen in afwachting van de beantwoording van de rechtsvraag of tussen Nederland en Denemarken een verschil in beschermingsbeleid bestaat ten aanzien van Syrië. De uitkomst hiervan is ook van belang voor deze zaak. Daarnaast heeft op dit punt een Italiaanse rechter op 21 mei en 19 juli 2021 prejudiciële vragen [5] gesteld aan het Hof van Justitie [6] . Voorts voert eiser aan dat hij bij terugkeer naar Denemarken in een situatie terecht zal komen van verregaande materiële deprivatie. Indien zijn verblijfsvergunning in Denemarken wordt ingetrokken, zal hij in een vertrekcentrum terechtkomen en de situatie in deze centra is inhumaan. Tot slot heeft eiser zich ter zitting op het standpunt gesteld dat verweerder zijn asielaanvraag op een onjuiste grondslag heeft afgewezen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Afwijzingsgrond
6. Op grond van artikel 30a, eerste lid, van de Vw kan een asielaanvraag [7] niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, [8] indien:
a. de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming

geniet;

b. de vreemdeling erkend is als vluchteling in een derde land en hij die bescherming nog
kan genieten of anderszins voldoende bescherming geniet in dat land, met inbegrip van
het beginsel van non-refoulement, en opnieuw tot het grondgebied van dat land wordt
toegelaten.
7. Deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, heeft in haar uitspraak van 8 februari 2022 geoordeeld dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag van eiser is afgewezen op de grondslag van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw (de b-grond) en niet die van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw (de a-grond), daar Denemarken een lidstaat is van de Europese Unie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alsnog voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk is verklaard op de b-grond. Verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat Denemarken weliswaar een lidstaat is van de Europese Unie, maar dat Denemarken geen lidstaat is in de zin van de Procedurerichtlijn. [9] Om die reden is de a-grond niet van toepassing en moet Denemarken worden aangemerkt als ‘derde land’ in de zin van de b-grond. De daartegen gerichte beroepsgrond treft dus geen doel.
Verblijfsrechtelijke positie Denemarken.
8. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat uit het informatiebericht van de Deense autoriteiten blijkt dat eiser internationale bescherming geniet in Denemarken. Bij aankomst in Denemarken kan eiser verzoeken om zijn status als niet vervallen te beschouwen. Eisers status in Denemarken is vergelijkbaar met een internationale beschermingsstatus gebaseerd op andere criteria dan het Vluchtelingenverdrag.
Sterkere band met Nederland.
9. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat sprake is van een zodanig band tussen eiser en Denemarken dat het voor hem redelijk is om naar Denemarken te gaan. Dat eiser inmiddels langere tijd in Nederland verblijft, hier naar school gaat en familie heeft maakt dat niet anders. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [10] is alleen al omdat een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie erkend vluchteling is dan wel een subsidiaire beschermingsstatus heeft, voldaan aan het bepaalde in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb, namelijk dat de vreemdeling een band moet hebben met dat land. [11] De rechtbank ziet geen reden om van deze vaste jurisprudentielijn af te wijken.

Indirect refoulement.

10. De beroepsgrond van eiser dat hij bij terugkeer naar Denemarken te vrezen heeft voor indirect refoulement vanwege een verschil in beschermingsbeleid ten aanzien van Syrië kan hem evenmin baten. Uit jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de
vreemdeling aannemelijk moet maken dat een verschil in beschermingsbeleid
zo evident en fundamenteel is dat hij na overdracht een reëel risico loopt op
refoulement. [12] Eiser is daarin niet geslaagd.
11. Daargelaten het gegeven dat eiser internationale bescherming geniet in Denemarken, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat eiser bij terugkeer naar Denemarken zal worden uitgezet naar Syrië. Dat in Denemarken verblijfsvergunningen van Syriërs uit de omgeving Damascus worden ingetrokken, raakt eiser niet. Immers, eiser is afkomstig uit een andere provincie, namelijk Idlib. Uit de brief van de Deense autoriteiten van 9 augustus 2022, waarnaar verweerder heeft verwezen in zijn verweerschrift, volgt dat verblijfsvergunningen van Syriërs afkomstig uit andere gebieden dan (Rif-) Damascus niet worden ingetrokken. Eiser heeft zijn stelling dat niet inzichtelijk is of de Deense autoriteiten er ook van uitgaan dat hij afkomstig is uit de provincie Idlib, niet onderbouwd. Bovendien heeft eiser verklaard dat hij in Denemarken een paspoort heeft overgelegd. Ook hieruit blijkt dat eiser in Idlib is geboren. Tot slot is van belang dat uit de brief van de Deense autoriteiten volgt dat er geen gedwongen uitzettingen naar Syrië plaatsvinden.
12. Er is geen reden om de behandeling van dit beroep aan te houden naar aanleiding van de door eiser geschetste ontwikkelingen in de rechtspraak. De rechtbank beschikt over voldoende informatie om een eigen oordeel te geven over het risico van indirect refoulement. Daartoe verwijst zij naar overwegingen 10 en 11.
Komt eiser bij terugkeer naar Denemarken terecht in situatie van verregaande materiele deprivatie?
13. Ten aanzien van vreemdelingen met een status in Denemarken mag verweerder in zijn algemeenheid uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dat anders is. In dit verband is van belang dat volgens het arrest Ibrahim [13] de bijzondere kwetsbaarheid van een individuele statushouder ertoe kan leiden dat hij bij terugkeer naar de lidstaat waar hij een asielvergunning heeft gekregen, zal terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, zich wassen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. Deze toestand moet bovendien zijn veroorzaakt door onverschilligheid van de autoriteiten van het land die de status heeft verleend en geheel buiten de schuld van de vreemdeling liggen.
14. Verweerder heeft terecht het standpunt ingenomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Denemarken terecht zal komen in een situatie van verregaande materiële deprivatie. Eiser heeft allereerst niet aannemelijk gemaakt dat hij in Denemarken in een vertrekcentrum terecht zal komen. Immers eiser beschikt over een status in Denemarken. Ook indien eiser een dergelijk centrum terecht zal komen, is niet gebleken dat aan hem een slaapplaats, eten of drinken zal worden onthouden of dat hij anderzijds in een situatie van verregaande materiele deprivatie terecht zal komen. Eisers beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
15. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr.S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Zoals bedoeld in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
5.Zie C-254/21, C-228-21,C-297/21, C-315-21 en C-328-21.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie.
7.Als bedoeld in artikel 28 van de Vw.
8.Richtlijn 2013/32/EU.
9.Zie overweging 59 van de Procedurerichtlijn.
10.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
11.Dat volgt onder meer uit de uitspraken van de Afdeling van 6 augustus 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2621), 9 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1253) en 24 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1788).
12.Zie de uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022 ECLI:NL:RVS:2022:1862;
13.Arrest van het Hof van Justitie van de EU van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.