ECLI:NL:RBDHA:2023:8332

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
NL23.7458
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag en de verantwoordelijkheden onder de Dublinverordening met betrekking tot Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. F.H. Gart, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A. Bondarev, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat Italië niet langer aan zijn opvangverplichtingen voldoet, zoals blijkt uit een circular letter van 5 december 2022. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 april 2023, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de opvangomstandigheden in Italië en dat de argumenten van de verweerder niet voldoende zijn om de beslissing te rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat Italië momenteel geen opvang biedt voor Dublinterugkeerders en dat de motivering van de Staatssecretaris niet voldoet aan het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 837,00.

De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat Italië zijn verantwoordelijkheden kan nakomen, en dat de overdracht van de eiser aan Italië op dit moment niet mogelijk is. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de verweerder om nader onderzoek te doen naar de actuele situatie in Italië en de gevolgen daarvan voor de asielaanvraag van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.7458
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.H. Gart),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend met als bijlage de beantwoording van de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) gestelde vragen ten behoeve van de zitting bij de Afdeling op 30 maart 2023.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.7459, op 4 april 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
Standpunt van partijen
2. Eiser voert aan dat er ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, gelet op de circular letter van 5 december 2022. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond van 30 januari 2023 1, waarin is beslist dat er geen sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel, maar van een juridische omstandigheid die relevant is voor de beoordeling van het overdrachtsbesluit en welke omstandigheden daarmee mogelijk een juridisch beletsel voor overdracht zijn. Deze omstandigheid is ontstaan doordat Italië niet aan haar internationale verplichtingen kan voldoen en deze vervolgens eenzijdig heeft opgeschort. Deze omstandigheid dient te worden betrokken bij de rechtmatigheidsbeoordeling van het overdrachtsbesluit. Verder voert eiser aan, met verwijzing naar deze uitspraak, dat de overdrachtstermijn verband houdt met het realiseren van de feitelijke overdracht en niet om te wachten totdat de overdracht juridisch mogelijk is.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er nog steeds sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel dat niet aan de vaststelling van Italië als verantwoordelijk land voor de asielaanvraag van eiser in de weg staat. Enerzijds stelt verweerder zich op dit standpunt omdat de Italiaanse autoriteiten niet hebben aangegeven dat de overdrachten ‘vast of voor altijd’ niet langer mogelijk zijn en de staatssecretaris evenmin zulke signalen heeft ontvangen. In dit kader verwijst de staatssecretaris naar de ontvangst van expliciete claimakkoorden wat volgens hem een indicatie is van de omstandigheid dat de Italiaanse autoriteiten deze situatie nog steeds beschouwen als een die tijdelijk is. Anderzijds voorziet de Dublinverordening in fatale termijnen van zes maanden en die termijn is nog niet voorbij. Gelet hierop moeten de Nederlandse en Italiaanse autoriteiten in de gelegenheid worden gesteld om de volledige periode van zes maanden te kunnen benutten om binnen deze periode aan de overdracht verbonden complicaties en organisatorische problemen te ondervangen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de periode van zes maanden mogen worden afgewacht. Dit tijdelijk overdrachtsbeletsel staat er niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen aan Italië als het beletsel is opgeheven. Daarbij is verweerder niet bekend met verklaringen of stukken die namens vreemdelingen worden overgelegd waaruit volgt dat in Italië sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen, als bedoeld in het arrest Jawo.2
Het oordeel van de rechtbank
4. De circular letter van 5 december 2022 van de Italiaanse autoriteiten vermeldt het volgende:
‘Request for temporary suspension of transfers to Italy.
This is to inform you that due to suddenly appeared technical reasons related to unavailability of reception facilities Member States are requested to temporarily suspend transfers to Italy from tomorrow, with the exception of cases of family-reunification of unaccompanied minors.
2 Arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
Further and more detailed information regarding the duration of the suspension will follow.’
De rechtbank stelt vast dat Italië in deze circular letter te kennen heeft gegeven vanaf 5 december 2022 niet te kunnen voldoen aan de verplichtingen uit de Opvangrichtlijn voor wat betreft Dublinterugkeerders, behoudens de gemaakte uitzondering voor gezinshereniging voor alleenstaande minderjarigen. Italië geeft in de circular letter geen inhoudelijke toelichting over de oorzaak van het niet beschikbaar zijn van opvangvoorzieningen en op welke termijn verwacht wordt dat deze weer beschikbaar komen.
5. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft zich de afgelopen maanden meerdere keren uitgelaten over de circular letter van 5 december 2022, het feit dat op dit moment overdracht aan Italië niet mogelijk is vanwege het ontbreken van opvangvoorzieningen en wat dit betekent voor een besluit in dit kader.3 Geoordeeld is dat vaststaat dat Italië momenteel als ontvangende lidstaat Dublinterugkeerders geen opvang biedt en niet kan voldoen aan de verplichtingen uit de Opvangrichtlijn. Het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag en het overdrachtsbesluit kan dan ook niet worden gedragen met de motivering dat ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hiervoor moet verweerder eerst nader onderzoek doen naar de feiten en omstandigheden op grond waarvan Italië zijn opvangverplichtingen niet nakomt en de al dan niet tijdelijkheid daarvan. De stelling van verweerder dat het in de zaken die ten grondslag lagen aan deze uitspraken gaat om een tijdelijk en feitelijk overdrachtsbeletsel is niet gevolgd.
6. In de zaak van eiser handhaaft verweerder het standpunt dat ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft in de beantwoording van de vragen van de Afdeling zeer gedetailleerd verslag gedaan van alle pogingen die, niet alleen door hem maar ook door andere partijen, sinds 5 december 2022 zijn ondernomen om in contact te komen met onder andere de Dublinunit in Italië. Daarbij is verzocht om meer informatie over de aanleiding van de circular letter en de duur van de tijdelijke opschorting. Er is, naast een tweede circular letter van 7 december 2022 en een bericht in het elektronische communicatienetwerk Dublinet op 4 januari 2023, geen informatie door de Italiaanse autoriteiten verstrekt. Uit de circular letter van 7 december 2022 volgt dat door het eerder genoemde gebrek aan beschikbare opvanglocaties het, gelet op het grote aantal vluchtelingen dat zowel over zee als via de landgrenzen in Italië aankomt, noodzakelijk is de opvangactiviteiten van derdelanders te herverdelen. Uit het laatste bericht van 4 januari 2023 volgt dat de circular letter van 5 december 2022 nog geldt en dat alle overdrachten in januari 2023 zijn opgeschort. Door de Italiaanse autoriteiten is op 7 februari 2023 nog een keer verzocht om de overdrachten voor de tweede week van februari te annuleren. Sindsdien blijft verdere berichtgeving door de Italiaanse autoriteiten uit. Ondanks de pogingen die door verschillende partijen zijn ondernomen om inhoudelijk in contact te komen met de Italiaanse autoriteiten staat vast dat er geen eenduidig beeld is gegeven over de actuele stand van zaken, de duur daarvan en de daadwerkelijke aanleiding van het Italiaanse verzoek tot opschorting van Dublinoverdrachten aan Italië. \
7. Het is de rechtbank daarom nog steeds niet gebleken dat verweerder nader onderzoek heeft gedaan naar de feiten en omstandigheden op grond waarvan Italië zijn opvangverplichtingen niet nakomt en de al dan niet tijdelijkheid daarvan. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een ander oordeel dan volgt uit de eerder aangehaalde uitspraken. De rechtbank neemt daarom het oordeel van de eerder aangehaalde uitspraken over en maakt deze haar eigen in deze zaak. Het bestreden besluit is dan ook genomen is strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsvereiste.
8. De rechtbank stelt daarnaast vast dat er sprake is van een fictief claimakkoord en dat Italië ten aanzien van deze vreemdeling niet expliciet heeft aangegeven zorg te dragen voor overname en te zorgen voor passende regelingen voor de aankomst. De rechtbank weet dat op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening een fictief claimakkoord gelijk wordt gesteld aan een zogenoemd expliciet claimakkoord. In dit specifieke geval meent zij echter dat, gelet op de situatie zoals hiervoor onder randnummer 6 omschreven, niet kan worden gesproken van een situatie waarin Italië er daadwerkelijk en doelbewust voor heeft gekozen de verantwoordelijkheid voor eiser op zich te nemen en dus kan garanderen te zullen voldoen aan alle internationale verplichtingen, met name de verplichtingen die voortvloeien uit de Opvangrichtlijn. Daar komt bij dat de uiterste overdrachtstermijn in deze zaak op 27 mei 2023 verloopt en het de rechtbank niet aannemelijk voorkomt dat er in de periode tot dat moment, gelet op de grote vraagstukken waar Italië zich voor gesteld ziet, een oplossing daarvoor zal komen.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder onderzoek moet doen en het op dit moment onduidelijk is hoelang dit zal duren en het onzeker is wanneer dat kan worden afgerond. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.