ECLI:NL:RBDHA:2023:8410

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
NL23.1047
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Syrische vreemdeling in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Denemarken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 8 juni 2023, wordt het beroep van een Syrische vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De staatssecretaris had de asielaanvraag van de vreemdeling, ingediend op 4 augustus 2022, niet in behandeling genomen, omdat Denemarken op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2023 behandeld en het onderzoek heropend op 28 maart 2023, waarna het op 11 mei 2023 opnieuw werd behandeld.

De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor een evident en fundamenteel verschil in het beschermingsbeleid tussen Nederland en Denemarken voor Syrische vreemdelingen. De staatssecretaris heeft terecht opgemerkt dat de beoordeling van asielaanvragen in beide landen plaatsvindt op basis van de algemene veiligheidssituatie en de individuele vrees van de vreemdeling. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag hanteren en dat de asielaanvraag niet onverplicht in behandeling hoeft te worden genomen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van de vreemdeling niet hoeft te behandelen en haar kan overdragen aan Denemarken. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de vreemdeling om concrete bewijzen te leveren van een reëel risico op refoulement, wat in dit geval niet is aangetoond. De rechtbank wijst ook op de verantwoordelijkheden van de staatssecretaris in het kader van de Dublinverordening en de rechten van de vreemdeling in Denemarken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1047

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer [nummer] , eiseres,

mede namens haar minderjarige kinderen
[naam], v-nummer [nummer] ,
[naam], v-nummer [nummer] ,
(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. A. Wildeboer)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 11 januari 2023. In dat besluit heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres van 4 augustus 2022 niet in behandeling genomen, omdat Denemarken op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2023 op een enkelvoudige zitting behandeld. Het onderzoek is op die zitting gesloten. Op 28 maart 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en het beroep voor nadere behandeling verwezen naar een meervoudige kamer.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 11 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen op grond van de Dublinverordening van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond. De rechtbank is van oordeel dat het claimakkoord rechtsgeldig tot stand is gekomen (zie 5), dat de staatssecretaris voor Denemarken mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel (zie 7 tot en met 9) en dat de staatssecretaris de asielaanvraag niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken (zie 10). Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. [1] In dit geval heeft Nederland bij Denemarken een verzoek om overname gedaan. Denemarken heeft dit verzoek aanvaard.
Handelt de staatssecretaris onzorgvuldig door het claimverzoek te baseren op een geldige verblijfstitel in Denmarken?
5. Eiseres voert aan dat de juridische grondslag van het claimverzoek verschilt van de grondslag in het claimakkoord. De staatssecretaris is ervan uitgegaan dat eiseres in Denemarken een geldige verblijfstitel heeft, omdat hij het claimverzoek baseert op artikel 12, eerste lid, van de Dublinverordening. De Deense autoriteiten hebben daarentegen aangenomen dat deze verblijfstitel is verlopen, omdat zij het verzoek op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening hebben geaccepteerd. Hierdoor is de staatssecretaris van verkeerde feiten uitgegaan en dat maakt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, aldus eiseres.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiseres stelt terecht dat de grondslag in het claimverzoek afwijkt van de grondslag van het claimakkoord. Dat verschil betekent echter niet dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld. In het claimverzoek is niet alleen gewezen op artikel 12, eerste lid, van de Dublinverordening. De staatssecretaris heeft daarin ook alle voor de beoordeling van het claimverzoek relevante en hem beschikbare informatie vermeld, waaronder de door Denemarken afgegeven verblijfstitels. De Deense autoriteiten konden op basis hiervan voldoende geïnformeerd een besluit nemen. De omstandigheid dat de Deense autoriteiten zich vervolgens, na eigen nader onderzoek, op een andere grond (artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening) verantwoordelijk hebben geacht, maakt niet dat geen sprake is van een rechtsgeldig claimakkoord [2] of dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten doen naar de reden waarom Denemarken zich verantwoordelijk heeft gesteld. [3] De staatssecretaris mag namelijk op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel uitgaan van de juistheid van het onderzoek van de Deense autoriteiten en eiseres heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dat Denemarken het claimakkoord baseert op artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening betekent tot slot niet dat eiseres na binnenkomst in Denemarken geen gelegenheid krijgt om een verzoek om internationale bescherming in te dienen. Dat eiseres die gelegenheid krijgt, staat ook in het claimakkoord vermeld.
Tussenconclusie
6. Uit 5.1 volgt dat het claimakkoord rechtsgeldig tot stand is gekomen. Dat betekent dat de verantwoordelijkheid van Denemarken voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres in beginsel vaststaat. De rechtbank beoordeelt vervolgens of de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en of de staatssecretaris de asielaanvraag onverplicht in behandeling had moeten nemen.
Staat het verschil in beschermingsbeleid aan overdracht aan Denemarken in de weg?
7. Eiseres betoogt dat niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel: zij kan niet aan Denemarken worden overgedragen, omdat zij bij terugkeer naar Denemarken een reëel risico loopt op indirect refoulement. Volgens eiseres bestaat tussen Denemarken en Nederland een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid voor Syrische vreemdelingen. Eiseres stelt dat zij dit in de zienswijze voldoende aannemelijk heeft gemaakt door te verwijzen naar twee artikelen [4] en rechtspraak van het Deense Flygtningenævnet (Refugee Appeals Board) [5] waaruit volgt dat vreemdelingen in beginsel naar Syrië kunnen worden uitgezet als hun individuele omstandigheden daaraan niet in de weg staan. [6] Wat betreft dit laatste heeft eiseres in beroep twee Deense uitspraken overgelegd van het Refugee Appeals Board van 17 maart 2023 over [plaats] , de regio in Syrie waar eiseres vandaan komt. Uit die uitspraken volgt volgens eiseres dat de hoogste Deense rechter het besluit tot het niet verlengen van een verblijfsvergunning van de uit [plaats] afkomstige vreemdelingen heeft bevestigd.
7.1.
Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
6 juli 2022 volgt dat de bewijslast om een reëel risico op refoulement aannemelijk te maken bij eiseres ligt. [7] Om aan de bewijslast te voldoen moet zij ten eerste algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is – dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag – dat eiseres in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl zij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid in de zin van het Jawo-arrest [8] haalt.
Daarnaast volgt uit de uitspraken van 6 juli 2022 dat eiseres concrete aanknopingspunten naar voren moet brengen die erop wijzen dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat haar niet zal beschermen tegen refoulement, omdat die het door de lidstaat gevoerde beleid niet afkeurt. Dit kan eiseres in de eerste plaats doen door een voor haar negatieve uitspraak van de hoogste rechter van Denemarken te overleggen, waaruit volgt dat die rechter van oordeel is dat zij kan terugkeren naar Syrië. Eiseres kan dat in de tweede plaats doen door algemene informatie te overleggen waaruit volgt dat de rechterlijke procedure in Denemarken niet effectief is.
Wanneer eiseres aan de bewijslast heeft voldaan, is het aan de staatssecretaris om alle twijfel over een mogelijk risico bij overdracht weg te nemen.
7.2.
Volgens de staatssecretaris is tussen Nederland en Denemarken geen sprake van een evident en fundamenteel verschil in het toelatingsbeleid, als hiervoor bedoeld, voor Syriërs. De Deense autoriteiten hebben in hun brief van 9 augustus 2022 [9] toegelicht dat zij geen specifiek toelatingsbeleid voeren voor Syrische vreemdelingen. Aanvragen worden beoordeeld op grond van de algemene veiligheidssituatie en de individuele vrees die een vreemdeling stelt te hebben. Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt geen ander beeld. De door Denemarken aangelegde toets is daarmee in essentie niet wezenlijk anders dan de wijze waarop de Nederlandse autoriteiten de veiligheidssituatie in Syrië beoordelen, [10] omdat op grond daarvan individuele feiten en omstandigheden kunnen meebrengen dat afgeweken wordt van het uitgangspunt dat een vreemdeling na terugkeer naar Syrië een risico loopt op ernstige schade.
7.3.
De beroepsgrond slaagt niet. Eiseres heeft niet aan de hiervoor onder 7.1 weergegeven bewijslast voldaan. Hoewel de rechtbank onderkent dat er in het algemeen kan worden geconcludeerd dat er verschillen zijn tussen het in Denemarken en Nederland voor Syriërs gevoerde toelatingsbeleid, heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in haar geval sprake is van een
evident en fundamenteelverschil in het toelatingsbeleid. Ten eerste heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat een asielaanvraag volgens het beleid van beide landen op grond van zowel de algemene veiligheidssituatie, alsook de individuele vrees die een vreemdeling stelt te hebben, wordt beoordeeld. Ten tweede is in dit geval van belang dat volgens het Nederlandse beleid een Syrische vreemdeling, voor zover deze geen verdragsvluchteling is, in beginsel op grond van het landgebonden asielbeleid in Nederland in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, tenzij uit het individuele dossier blijkt dat de vreemdeling bij of na terugkeer geen risico (meer) loopt op ernstige schade. Dat is volgens het beleid in het bijzonder het geval als de Syrische vreemdeling na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar dat land. Die aanwijzingen van een terugkeer naar Syrië zijn er ook in het geval van eiseres. De staatssecretaris heeft er namelijk op zitting terecht op gewezen dat eiseres volgens haar eigen verklaringen tijdens haar verblijf in Denemarken is teruggekeerd naar Syrië. [11] Dit betreft volgens het Nederlandse beleid een omstandigheid die in de weg kan staan aan de verlening van een verblijfsverguning asiel. Dat betekent dat in het geval van eiseres niet op voorhand duidelijk is – dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag van eiseres – dat zij in Denemarken geen internationale bescherming krijgt, terwijl zij dat in Nederland in beginsel wel krijgt.
Staat plaatsing in een detentie- of terugkeercentrum aan de weg aan overdracht aan Denemarken?
8. Eiseres voert verder aan dat niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Deense autoriteiten zullen eiseres bij terugkeer langere tijd in afwachting van haar uitzetting in een detentie- of terugkeercentrum plaatsen, omdat haar asielaanvraag zal worden afgewezen en Denemarken op dit moment niet op diplomatiek niveau samenwerkt met Syrië om vreemdelingen uit te zetten. De staatssecretaris heeft dit risico na overdracht onvoldoende onderzocht. Plaatsing in een detentie- of terugkeercentrum is in strijd met artikel 3 van het EVRM, omdat eiseres en haar kinderen het risico lopen om in een toestand van behoeftigheid terecht te komen. De situatie zal voor hen uitzichtloos zijn. Denemarken gaat bovendien volgens eiseres slecht om met vluchtelingen. Ook dat is volgens eiseres een reden dat de staatssecretaris niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In dit verband wijst eiseres op diverse artikelen, waaruit volgens haar de ernstige tekortkomingen blijken. [12] Eiseres betoogt verder dat zij als moeder van minderjarige kinderen, en vanwege haar psychische toestand, tot de groep van ‘kwetsbare personen’ behoort. Gelet op het arrest Tarakhel [13] moet de staatssecretaris daarom bij Denemarken om individuele garanties vragen, voordat hij eiseres en haar minderjarige kinderen aan Denemarken mag overdragen.
8.1.
Dit betoog slaagt niet. Gelet op het hiervoor onder 7.2 weergegeven beleid van Denemarken staat niet op voorhand vast dat de Deense autoriteiten haar asielaanvraag zullen afwijzen. Bovendien heeft eiseres niet onderbouwd dat zij, al zouden de Deense autoriteiten haar asielaanvraag afwijzen, vervolgens in een detentie- of terugkeercentrum zal worden geplaatst. De staatssecretaris heeft er namelijk terecht op gewezen dat uit openbare bronnen [14] geen eenduidig beeld naar voren komt over de plaatsing in een detentie- of terugkeercentrum van Syriërs met een verlopen of ingetrokken verblijfsrecht of van wie de asielaanvraag is afgewezen. Eiseres heeft hier geen andere openbare bronnen tegenover gesteld.
8.2.
De rechtbank is vervolgens van oordeel dat uit de door eiseres overgelegde artikelen niet volgt dat er verder sprake is van ernstige tekortkomingen in de Deense asielprocedure of opvangvoorzieningen. Uit het door eiseres ingeroepen artikel van
20 juli 2021 blijkt niet dat sprake is van ernstige tekortkomingen, omdat dit alleen informatie geeft over het asielbeleid in Denemarken, waarop de rechtbank hiervoor onder 7 is ingegaan. Het door eiseres aangehaalde artikel van 22 januari 2021 ziet op een aantal uitspraken die door de premier van Denemarken, [naam] , zijn gedaan. Dit bericht wijst op de ambitie van de premier om het asielstelsel te hervormen, maar uit het bericht blijkt niet hoe deze hervorming eruit zal zien. Het artikel betreft een toekomstige onzekere omstandigheid en maakt dus niet dat de staatssecretaris niet meer uit zou kunnen gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Denemarken. De rechtbank acht verder van belang dat niet is gebleken dat de Deense autoriteiten eiseres bij voorkomende problemen niet kunnen of niet willen helpen. De staatssecretaris hoeft daarom ook niet om individuele garanties voor eisers te verzoeken.
Tussenconclusie
9. De staatssecretaris mag voor Denemarken dus uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Had de staatssecretaris de asielaanvraag onverplicht in behandeling moeten nemen?
10. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris haar asielaanvraag vanwege bijzondere individuele omstandigheden aan zich moet trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Zij wijst er op dat zij en haar kinderen vanwege de mishandeling en bedreiging door haar ex-partner bijzonder kwetsbaar zijn. Door deze traumatische ervaringen wil eiseres graag bij haar in Nederland wonende jongere broer verblijven. De staatssecretaris werpt eiseres ten onrechte, en zonder rekening te houden met haar plotselinge vertrek uit Denemarken, tegen dat zij haar psychische problematiek niet met documenten kan onderbouwen.
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft deugdelijk gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet om de asielaanvraag van eiseres (onverplicht) aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Voor zover eiseres heeft gewezen op de gebeurtenissen in Denemarken, wijst de staatssecretaris er niet ten onrechte op dat eiseres bij voorkomende problemen de autoriteiten van Denemarken of de daarvoor geschikte instanties van Denemarken kan benaderen. De staatssecretaris stelt zich verder niet ten onrechte op het standpunt dat de medische omstandigheden van eiseres geen aanleiding geven om gebruik te maken van artikel 17 van de Dublinverordening. Daarbij is van belang dat eiseres niet met medische documenten heeft aangetoond dat zij onder medische behandeling staat. Ook heeft de staatssecretaris onbetwist gesteld dat eiseres de medische behandeling die zij nodig zou hebben niet in Denemarken kan krijgen. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden aangenomen dat de medische voorzieningen in Denemarken van vergelijkbare kwaliteit zijn.
Wat betreft de broer van eiseres is niet betwist dat hij geen wettig verblijfsrecht in Nederland heeft. De staatssecretaris mocht ook in aanmerking nemen dat de gestelde afhankelijkheidsreklatie onvoldoende aannemelijk is gemaakt. De staatssecretaris heeft dus ook daarin geen reden hoeven zien de asielaanvraag van eiseres onverplicht aan zich te trekken.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling hoeft te nemen en haar en haar kinderen mag overdragen aan Denemarken. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, voorzitter, en mr. W.P.C.G. Derksen en
mr. R. Ortlep, leden, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Vergelijk ABRvS 24 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2289.
3.Vergelijk ABRvS 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1790.
4.Het artikel ‘Mette Frederiksen: Målet er nul asylansøgere til Danmark’ van de Deense krant
5.De
6.Eiseres wijst in dit verband op ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864, r.o. 8.3. e.v.
7.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1862 en ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864.
8.HvJEU 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punt 91 tot 93.
9.Deze brief heeft de staatssecretaris van de Deense autoriteiten verkregen nadat hij naar aanleiding van ABRvS 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1864) nadere informatie had ingewonnen bij Denemarken, zie stuk 57 in het dossier.
10.Paragraaf C7/33.4.4 van de Vc 2000. Zie ook de brief van de staatssecretaris van 3 oktober 2022, WBV 2022/24 en IND-Informatiebericht 2023/19.
11.Rapport aanmeldgehoor Dublin, p. 5.
12.Zie voetnoot 4.
13.EHRM 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712 (
14.De staatssecretaris wijst op pagina 7 van het bestreden besluit op (nieuws)berichten van The Guardian, Amnesty International, de NOS en het NRC.