ECLI:NL:RBDHA:2023:8457
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- L. Willems - Keekstra
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor familieleven op grond van artikel 8 EVRM
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 18 november 2021 afgewezen, en het bezwaar van eiser is bij besluit van 28 februari 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
Eiser heeft een aanvraag gedaan om een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn meerderjarige dochter, die in 2009 uit Somalië is gevlucht en inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat er volgens hem geen sprake is van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar de staatssecretaris heeft dit bezwaar ongegrond verklaard, waarbij hij een belangenafweging heeft gemaakt tussen de belangen van de Nederlandse overheid en die van eiser.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen, en dat de aanvraag om een verblijfsvergunning terecht is afgewezen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen vergoeding van proceskosten ontvangt.