ECLI:NL:RBDHA:2023:8457

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
NL23.9495
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor familieleven op grond van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 18 november 2021 afgewezen, en het bezwaar van eiser is bij besluit van 28 februari 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

Eiser heeft een aanvraag gedaan om een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn meerderjarige dochter, die in 2009 uit Somalië is gevlucht en inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat er volgens hem geen sprake is van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar de staatssecretaris heeft dit bezwaar ongegrond verklaard, waarbij hij een belangenafweging heeft gemaakt tussen de belangen van de Nederlandse overheid en die van eiser.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen, en dat de aanvraag om een verblijfsvergunning terecht is afgewezen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9495

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F. van Dijk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM [1] .
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 18 november 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 februari 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, referente en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Op 3 juni 2021 heeft eiser een aanvraag gedaan om een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij zijn meerderjarige dochter, [naam] (referente). Referente is in 2009 uit Somalië gevlucht en heeft in Nederland een verblijfsvergunning asiel gekregen. Zij heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit.
4. Bij het primaire besluit heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen, omdat tussen eiser en referente geen sprake is van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Daarom biedt de staatssecretaris geen DNA-onderzoek aan om de familierechtelijke relatie tussen eiser en referente aan te tonen.
5. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. De staatssecretaris heeft het bezwaar bij besluit van 21 april 2022 ongegrond verklaard. Op 29 november 2022 heeft de staatssecretaris dit besluit ingetrokken en eiser laten weten dat opnieuw op het bezwaar zal worden beslist. Op 17 januari 2023 heeft de staatssecretaris referente gehoord.
6. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser (opnieuw) ongegrond verklaard. De staatssecretaris vindt dat geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat tussen eiser en referente. Niet is gebleken dat sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiser en referente. De staatssecretaris heeft tot slot een belangenafweging gemaakt, waarbij hij de belangen van de Nederlandse overheid heeft afgewogen tegen de belangen van eiser om bij referente in Nederland te verblijven. De belangenafweging is in het nadeel van eiser uitgevallen.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt afwijzing van de aanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
8. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is tussen eiser en referente sprake van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM?
9. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte heeft overwogen dat tussen hem en referente geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De afhankelijkheid tussen eiser en referente is sterker dan normaal omdat zij tot de vlucht van referente uit Somalië altijd hebben samengewoond, waarbij zij de laatste vijf jaar op elkaar waren aan gewezen. Eiser stelt dat de moeder van referente zich verzette tegen zijn overkomst, waardoor referente pas kon proberen om eiser naar Nederland te halen toen zij zelfstandig woonde. Eiser is voorts volledig financieel afhankelijk van referente. Volgens eiser heeft de staatssecretaris ten onrechte gesteld dat eiser niet in praktische zin afhankelijk is van referente, aangezien zijn gezondheidstoestand is verslechterd. Eiser krijgt in Somalië weliswaar hulp van een goede vriend, maar deze hulp is tijdelijk. De algehele situatie in Somalië, waaronder de medische zorg, is veel slechter dan in Nederland, waardoor eiser zich aldaar veel minder goed kan redden zonder financiële en morele steun van referente. Eiser is voorts van mening dat de staatssecretaris ten onrechte aan eiser tegenwerpt dat sprake moet zijn van exclusieve afhankelijkheid tussen hem en referente.
10. Volgens paragraaf B7/3.8.1 neemt de staatssecretaris familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties).
11. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] volgt dat het al dan niet bestaan van ‘een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ in essentie een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst kunnen bij de beoordeling van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden van belang zijn. De staatssecretaris mag hierbij zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. Verder volgt uit eveneens vaste rechtspraak van de Afdeling [3] dat de staatssecretaris daarbij de vraag mag betrekken of de banden tussen een vreemdeling en een referent zo sterk zijn dat de vreemdeling zonder de referent niet in staat is om zelfstandig te functioneren.
12. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat tussen eiser en referente geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Daartoe heeft de staatssecretaris allereerst kunnen overwegen dat eiser en referente al ruim 13 jaar op grote afstand van elkaar leven, waardoor niet snel een situatie van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid kan ontstaan. De staatssecretaris heeft daarbij kunnen betrekken dat het contact tussen eiser en referente pas in 2019 is hersteld, terwijl referente toen al enige tijd in Nederland was. Eiser heeft zijn stelling dat de moeder van referente het contact en zijn komst naar Nederland heeft tegengehouden niet nader onderbouwd of geconcretiseerd. Bovendien woonde referente ten tijde van het herstel van het contact al ongeveer vier jaar niet meer bij haar moeder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft staatssecretaris voorts niet doorslaggevend hoeven achten dat eiser (inmiddels) financieel afhankelijk is van referente. Daarbij heeft de staatssecretaris kunnen betrekken dat referente de financiële ondersteuning pas biedt vanaf juni 2020 en dat zij deze hulp vanuit Nederland kan blijven geven terwijl eiser in Somalië verblijft.
12.1.
De staatssecretaris heeft er naar het oordeel van de rechtbank voorts terecht op gewezen dat de gestelde medische problemen van eiser er niet toe leiden dat tussen eiser en referente sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Referente heeft tijdens de hoorzitting verklaard dat eiser zijn dagelijkse verzorging zelf verricht en dat hij zelf medicatie kan ophalen. De rechtbank volgt eisers stelling dat hij in praktische zin afhankelijk is van referente daarom niet. Daarbij acht de rechtbank tevens van belang dat eiser bij zijn goede vriend woont, die hem volgens referente gezelschap houdt en waar nodig hulp biedt. Mede gelet daarop heeft de staatssecretaris ook kunnen overwegen dat niet is gebleken dat uitsluitend referente eiser de benodigde hulp of zorg kan bieden. Anders dan eiser stelt, heeft de staatssecretaris daaraan geen doorslaggevende betekenis toegekend maar dit slechts meegewogen als relevante omstandigheid, hetgeen in overeenstemming is met de onder overweging 11 vermelde rechtspraak van de Afdeling. Eisers stelling dat de algehele situatie en de gezondheidszorg in Somalië veel slechter is dan in Nederland en dat hij daarom niet zonder de financiële en morele steun van referente kan, leidt niet tot een ander oordeel. De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit kunnen overwegen dat de situatie van eiser niet verschilt van vele van zijn landgenoten en dat dit geen reden is om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente aan te nemen. Dat eiser en referente elkaar missen en – hoe begrijpelijk ook – liever bij elkaar zouden willen zijn, maakt niet dat op die grond moet worden aangenomen dat er sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijk tussen hen.
Heeft de belangenafweging van de staatssecretaris geresulteerd in een ‘fair balance’?
13. Eiser voert aan dat de staatssecretaris de belangenafweging ten onrechte in zijn nadeel heeft laten uitvallen. De staatssecretaris heeft volgens eiser in de belangenafweging miskend dat sprake is van gezinsleven tussen eiser en referente. Eiser wijst er voorts op dat er een objectieve belemmering is om het gezinsleven in Somalië uit te oefenen. Bovendien heeft eiser weinig banden meer met Somalië, omdat al zijn familieleden in Nederland wonen. Tot slot heeft de staatssecretaris volgens eiser onvoldoende rekening gehouden met het feit dat referente een eigen inkomen heeft waarvan zij eiser kan onderhouden.
14. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [4] volgt dat artikel 8 van het EVRM de staatssecretaris ertoe verplicht om alle relevante gegevens en belangen van het individuele geval kenbaar af te wegen tegen het algemene belang van de Nederlandse staat. De rechter moet toetsen of de staatssecretaris dit heeft gedaan en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.
15. De rechtbank stelt allereerst vast dat de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft vermeld welke belangen hij bij de belangenafweging heeft betrokken, heeft toegelicht of deze factoren (zwaar of minder zwaar) in het nadeel of in het voordeel van eiser worden gewogen en deze omstandigheden in onderlinge samenhang heeft beoordeeld. De rechtbank volgt daarom de ter zitting ingenomen stelling van eisers gemachtigde dat de staatssecretaris niet heeft vermeld welk gewicht hij aan de betrokken belangen heeft toegekend niet.
16. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser en referente heeft laten uitvallen. De staatssecretaris heeft daarbij allereerst zwaar in het nadeel van eiser en referente kunnen wegen dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente. Voorts heeft de staatssecretaris zwaar in het nadeel kunnen wegen dat het gaat om eerste toelating van eiser tot Nederland en dat eiser sterkere banden heeft met Somalië dan met Nederland. Eiser heeft uitsluitend, en pas weer sinds relatief korte tijd, contact met referente en haar zus, waardoor niet uit afwezigheid van familieleden in Nederland kan worden afgeleid dat eiser sterkere banden met Nederland zou hebben dan met Somalië. Gelet op deze omstandigheden heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen aan het feit dat een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Somalië uit te oefenen. Referente kan het bestaande contact immers op afstand blijven uitoefenen en is niet gedwongen om terug te gaan naar Somalië.
16.1.
De staatssecretaris heeft er voorts in het bestreden besluit op kunnen wijzen dat het economisch belang voor de Nederlandse overheid zwaar weegt. Hoewel het economische belang minder zwaar in het nadeel van eiser is gewogen omdat referente een eigen inkomen heeft, heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte tegengeworpen dat het inkomen van referente niet structureel boven het geldende normbedrag ligt en dat de zorgkosten van eiser (daardoor) grotendeels ten laste zullen komen van de Nederlandse staat. De stelling van eiser dat hij een zorgverzekering kan afsluiten, maakt dit niet anders, nu eiser ook in dat geval aanspraak zal maken op een door de overheid betaalde algemene voorziening. De beroepsgrond slaagt gelet op het voorgaande niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser mocht afwijzen. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1003)
3.Zie de uitspraak van 6 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:695
4.Zie de uitspraken van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006 en 25 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2485