ECLI:NL:RBDHA:2023:8761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
18/4070
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindafrekening na ontslag en verrekening van vorderingen op basis van de Ambtenarenwet

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, zonder vaste woon- of verblijfplaats, en de burgemeester en wethouders van Westland. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin een eindafrekening was gemaakt na het beëindigen van haar dienstverband. Verweerder had bij besluit van 9 januari 2018 een eindafrekening gemaakt en het bezwaar tegen deze eindafrekening ongegrond verklaard in een besluit van 8 mei 2018. Eiseres betwistte de bevoegdheid van verweerder om een eindafrekening te maken, omdat zij van mening was dat het ontslag niet rechtsgeldig was en dat er andere procedures aanhangig waren die de eindafrekening beïnvloedden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eindafrekening is gemaakt na het beëindigen van het dienstverband van eiseres op 20 december 2017. Eiseres had eerder verlofuren uitbetaald gekregen, maar verweerder had deze verrekend met een vordering die hij op eiseres had. De rechtbank oordeelde dat verweerder bevoegd was om deze verrekening te maken op basis van artikel 117 van de Ambtenarenwet (oud). Eiseres had aangevoerd dat de berekening van de verlofuren niet klopte en dat zij nooit op de hoogte was gesteld van de vordering, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet opgingen in het kader van de eindafrekening.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de verrekening door verweerder rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/4070

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres], zonder vaste woon- of verblijfplaats, eiseres

(gemachtigde: mr. J.F.R. Eisenberger),
en

burgemeester en wethouders van Westland

(gemachtigde: mr. G.G.E.A. Frederix-Gianotten).

Procesverloop

In het besluit van 9 januari 2018 (primair besluit) heeft verweerder een eindafrekening gemaakt naar aanleiding van het beëindigen van het dienstverband van eiseres.
Verweerder heeft bij besluit van 8 mei 2018 (het bestreden besluit) het bezwaar tegen de eindafrekening ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft aanvullende gronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, [naam] en de gemachtigde van eiseres en namens verweerder mr. S. den Boer, M.I. Oostrum en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres was in dienst bij de gemeente Westland. In 2017 heeft verweerder op verzoek van eiseres de openstaande verlofuren aan haar uitbetaald, na verrekening van een vordering die verweerder op eiseres had. Tegen dit besluit loopt een beroepszaak bij de rechtbank (18/4069). Omdat het dienstverband van eiseres eindigde op 20 december 2017 heeft verweerder in het primaire besluit een eindafrekening gemaakt van de nog resterende verlofuren vanaf 1 augustus 2017 en vorderingen tot aan de ontslagdatum.
Wat vinden partijen in beroep?
2. Eiseres is van mening dat verweerder niet bevoegd is om een eindafrekening te maken omdat het ontslag geen stand kan houden. De procedure bij de Centrale Raad van Beroep over het ontslagbesluit dient daarom te worden afgewacht. Daarnaast kan eiseres zich niet vinden in de berekening die daarbij gemaakt is. Zo klopt het aantal verlofuren niet en betwist eiseres dat verweerder een vordering op haar heeft. Verweerder heeft haar ten onrechte niet op de hoogte gesteld van een vordering. Sinds zij in 2013 ziek werd heeft zij nooit meer enig salarisoverzicht of jaaroverzicht gekregen.
3. Verweerder heeft in het verweerschrift uitgelegd dat ten aanzien van het verlof de eindbalans is opgemaakt, nadat het dienstverband is geëindigd. Dat bedrag heeft verweerder verrekend met het bedrag dat eiseres verweerder nog verschuldigd was voor het werknemersdeel pensioenpremies. Daartoe is verweerder ingevolge artikel 117 van de Ambtenarenwet (oud) bevoegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het beroep tegen het ontslagbesluit van eiseres is bij uitspraak van de rechtbank 21 december 2022 (zaaknummer 18/5794) [1] ongegrond verklaard. Zoals verweerder in het verweerschrift al opmerkte heeft hoger beroep geen opschortende werking voor de bevoegdheid van verweerder om tot een eindafrekening over te gaan.
5. De rechtbank stelt vast dat waar eiseres aanvoert dat het aantal verlofuren niet juist is en dat het salaris nooit stopgezet had mogen worden, daar andere procedures over bij de rechtbank aanhangig zijn (geweest). Ook de vraag of verweerder het aantal verlofuren wel zo hoog had mogen laten oplopen en dat verweerder verplicht is om een werknemer zijn verlofuren te laten opnemen kan moeilijk in deze procedure ingepast worden. In de procedure die nu voorligt beoordeelt de rechtbank alleen of verweerder bij de eindafrekening heeft mogen verrekenen en of de gebruikte systematiek juist is.
6. Het uitbetalen van verlofuren dient gelijkgesteld te worden met bezoldiging zoals genoemd in artikel 117 van de Ambtenarenwet (oud). Uit artikel 115, eerste lid, onder a, van de Ambtenarenwet (oud) wordt onder bezoldiging verstaan: de bedragen - onder de benaming bezoldiging of welke benaming ook - waarop de ambtenaar als zodanig uit hoofde van zijn dienstbetrekking aanspraak heeft. Aangezien eiseres als werknemer aanspraak maakte op de verlofuren is ook de uitbetaling daarvan bij de eindafrekening aan te merken als bezoldiging. Daarmee is er een grondslag voor de vordering. De rechtbank is daarnaast met verweerder van oordeel dat artikel 117 van de Ambtenarenwet (oud) de mogelijkheid bied tot verrekening van openstaande vorderingen.
7. De vordering die verweerder op eiseres had bestond uit premies die zij op grond van het ABP-Regelement verplicht is af te dragen. De jurisprudentie over de tijdigheid van de vordering waarop eiseres ter zitting een beroep heeft gedaan [2] is naar het oordeel van de rechtbank niet van toepassing, aangezien die gaat over terugvordering van onverschuldigd verrichte betalingen.
8. Pas voor het eerst op zitting heeft eiseres aangevoerd dat de verrekening in dit geval een schending van artikel 475d van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) oplevert omdat het uit te keren bedrag op nul uitkomt. De rechtbank volgt dit betoog niet. De beslagvrije voet gaat over het maandelijkse netto loon waarover iemand minimaal dient te kunnen beschikken. Een verrekening bij een eindafrekening valt daar niet onder aangezien dat het karakter van een nabetaling heeft.
9. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn betoog dat het begrijpelijk is dat zij gebruik gemaakt heeft van de mogelijkheid tot verrekening. Dat eiseres in een lastige situatie zat, zowel financieel als mentaal, heeft voor verweerder geen grond hoeven zijn om af te zien van zijn recht om te verrekenen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder met de terug gevorderde bedragen heeft bijgedragen aan het pensioen van eiseres. Over de vraag of het staken van de betaling geoorloofd was, is in rechte al geoordeeld [3] .
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3733 en in eerste aanleg de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 maart 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:2733.