In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 13 juni 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en het beroep ongegrond is.
De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving heeft gedragen. Eiser heeft geen mededeling gedaan van onrechtmatig verblijf en er is geen bewijs van inschrijving in het Basis Registratie Personen.
Eiser heeft ook aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan zijn verwijdering uit Nederland, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank wijst ook de beroepsgrond van eiser af dat er een lichter middel had moeten worden toegepast, omdat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat het risico te groot is bij het opleggen van een meldplicht in plaats van inbewaringstelling. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring in stand blijft en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.