ECLI:NL:RBDHA:2023:8891

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
NL23.16291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 13 juni 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en het beroep ongegrond is.

De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving heeft gedragen. Eiser heeft geen mededeling gedaan van onrechtmatig verblijf en er is geen bewijs van inschrijving in het Basis Registratie Personen.

Eiser heeft ook aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan zijn verwijdering uit Nederland, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank wijst ook de beroepsgrond van eiser af dat er een lichter middel had moeten worden toegepast, omdat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat het risico te groot is bij het opleggen van een meldplicht in plaats van inbewaringstelling. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring in stand blijft en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16291

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Singh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.M. Luik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 2 juni 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
4.1.
Eiser voert aan dat alle gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd het gevolg zijn van het feit dat hij illegaal in Nederland is. Eiser stelt daarom dat eigenlijk maar sprake is van één grond, hetgeen niet voldoende is.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De tegengeworpen gronden hangen weliswaar allemaal samen met de illegale binnenkomst en het illegale verblijf van eiser in Nederland, maar zien wel op andere aspecten. De staatssecretaris stelt zich over de zware grond 3a terecht op het standpunt dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, omdat eiser met een Turks paspoort zonder een inreisstempel is ingereisd. De zware grond 3b ziet op de periode daarna en heeft de staatssecretaris ook terecht tegengeworpen. Eiser heeft namelijk geen mededeling gedaan van onrechtmatig verblijf bij de Korpschef, dan wel bij enig andere bevoegde autoriteit. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 maart 2020 volgt dat, om de hiervoor besproken zware gronden aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, het voldoende is dat de gronden feitelijk juist zijn. [1] Verder heeft de staatssecretaris de lichte grond 4c terecht tegengeworpen, omdat niet is gebleken van een inschrijving in het Basis Registratie Personen. Daarmee stelt eiser zich niet beschikbaar voor de voorbereiding op de overdracht. Bovendien is het risico dat eiser niet traceerbaar wordt en onderduikt groot. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. Het significante risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat eiser verder heeft aangevoerd kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking.
Voortvarendheid overdracht
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. De maatregel van bewaring is op 2 juni 2023 opgelegd en pas op 9 juni 2023 is er een claimverzoek gedaan.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht. Op 8 juni 2023, de zevende dag van de maatregel, heeft er een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Een vertrekgesprek is een uitzettingshandeling. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling blijkt dat, nu het in dit geval niet gaat om een geplande inbewaringstelling, het starten met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting op de zevende dag van de bewaring voldoende voortvarend is. [2] Bovendien heeft de staatssecretaris op 9 juni 2023 een claimverzoek bij de Franse autoriteiten gedaan. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris, gegeven de administratieve verwerking van het claimverzoek en de inhoudelijke beoordeling daarvan, enige tijd mag worden gegund.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser betoogt dat de staatssecretaris toepassing had moeten geven aan artikel 59, derde lid, van de Vw 2000, omdat hij heeft aangegeven dat hij Nederland wil verlaten. Dit kan hij ook doen, omdat hij voldoende middelen en een reisdocument heeft.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel tegen grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt stelt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat het risico bij het opleggen van een meldplicht in plaats van een inbewaringstelling te groot is. Zo stelt de staatssecretaris terecht dat eiser heeft verklaard dat hij wist dat hij Frankrijk niet mocht verlaten en dat hij niet in Nederland mocht zijn. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling dat voor de toepassing van artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 is vereist dat iemand daadwerkelijk zelfstandig kan vertrekken. Daarvan is geen sprake omdat eiser niet over een ticket beschikte. [3]
Ambtshalve toetsing
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring blijft in stand. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.ABRvS 29 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK2270.
3.ABRvS 29 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3663, ro. 3.2.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.