ECLI:NL:RBDHA:2023:9079

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
NL23.8677
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en oplegging van dwangsom

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, waardoor het standpunt van eiser dat de beslistermijn is overschreden niet is betwist. De rechtbank oordeelt dat verweerder uiterlijk op 1 maart 2023 een beslissing had moeten nemen op de asielaanvraag van 29 augustus 2022. De ingebrekestelling van eiser op 7 maart 2023 is geldig, en het beroep is ontvankelijk en gegrond. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag binnen een termijn van maximaal zestien weken, te rekenen vanaf de datum van de ingebrekestelling. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan zonder zitting, en tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL23.8677
[v nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Issa),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet uitspraak zonder een zitting te houden. [1]

Overwegingen

1. Verweerder heeft in deze zaak geen verweerschrift ingediend. Het standpunt van eiser dat de beslistermijn is overschreden is dan ook niet betwist door verweerder.
2. Gelet op de uitspraak van 6 januari jl. [2] is de rechtbank van oordeel dat verweerder uiterlijk op 1 maart 2023 een beslissing op de asielaanvraag van 29 augustus 2022 had moeten nemen. Verweerder heeft dit nagelaten. De ingebrekestelling van eiser van 7 maart 2023 is dan ook geldig. Na de ingebrekestelling zijn vervolgens meer dan twee weken verstreken voordat eiser op 22 maart 2023 beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Het beroep is daarom ontvankelijk en gegrond.
De bestuurlijke dwangsom
3. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen dwangsom aan eiser is verschuldigd voor het te laat beslissen op zijn asielaanvraag. Naar oordeel van de rechtbank is het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom in asielzaken niet in strijd met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel of doeltreffendheidsbeginsel. Voor de motivering van dit oordeel wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 30 november 2022. [4]
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
4. Omdat verweerder nog geen besluit op de asielaanvraag heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank zal daarvoor een termijn bepalen. Deze termijn moet recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen.
5. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder een beslistermijn van maximaal zestien weken op te leggen. Verweerder krijgt conform de vaste rechtspraak van de Afdeling een termijn van maximaal acht weken om het eerste gehoor af te nemen en maximaal acht weken daarna om het besluit op de aanvraag bekend te maken. [5] Anders dan in voorgaande uitspraken in vergelijkbare zaken zal de rechtbank de nadere beslistermijn berekenen vanaf datum ontvangst ingebrekestelling, in dit geval dus vanaf 7 maart 2023. Verweerder wist op dat moment namelijk al dat hij te laat is met het beslissen op de aanvraag, terwijl verweerder ook bekend is met de nadere beslistermijnen die rechtbanken opleggen in dergelijke zaken. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 27 juni 2023 alsnog een besluit bekend moet maken. Nu deze termijn binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak verstrijkt, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op te dragen om zo snel mogelijk op de aanvraag te beslissen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken.
Wat is de hoogte van de rechterlijke dwangsom?
6. De rechtbank volgt de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 [6] waarin de Afdeling artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, voor zover daarin is bepaald dat artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing is op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, onverbindend verklaart wegens strijd met artikel 47 van het Handvest. [7] Net als in die uitspraak, betekent het voorgaande ook in deze zaak dat de rechtbank wél overeenkomstig artikel 8:72, zesde lid, van de Awb een (rechterlijke) dwangsom kan opleggen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een nadere dwangsom van € 100,- is verschuldigd voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of verweerder heeft dwangsom heeft verbeurd.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op om uiterlijk binnen
twee wekeneen besluit op de aanvraag bekend te maken met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-; en,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
E.P.W. Kwakman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.